Vanuit Thailand fietsen we verder over het Malakka-schiereiland door Maleisië richting Singapore. We hebben als reizigers van Thailand genoten: qua fietsen (prachtige routes, mooie natuur, goede wegen, bicycle-shops); qua calorieën aanvullen (heerlijk eten, overal eet- en drinkstalletjes); qua gemak (overal winkeltjes, 7-elevens, veel accommodaties) en qua gevoel (vriendelijke, vrolijke en open mensen). We verwachten dat we in Maleisië enigszins moeten inleveren op een aantal van deze ‘parameters’, maar we laten ons natuurlijk graag positief verrassen. Globaal willen we in Maleisië de westkust volgen en de grote steden bezoeken: George Town, Kuala Lumpur en Malakka.
Vanaf Krabi in het zuiden van Thailand rijden we in drie dagen naar de Maleisische grens. We passeren een dag voor het bereiken van de grens de magische mijlpaal van 10.000 mijl (16.093 kilometer) en leggen dat vast voor voor "het nageslacht" op Instagram, Facebook en deze blog. Happy!!!
Het beeld van de palmolie- en rubberplantages blijft ons vergezellen. Wat wel verandert is dat de bevolking van overwegend boeddhistisch naar overwegend islamitisch overgaat. Het aantal tempels wordt minder en kleiner van formaat en het aantal moskeeën groeit en de omvang van een moskee ook. Vrouwen met hoofddoekjes beginnen het straatbeeld in toenemende mate te kleuren. Ook de moslims zwaaien en roepen naar ons, maar we hebben het idee dat de mannen dit voornamelijk richting Harry uiten. Wat de verandering van geloof extra merkbaar maakt, is dat we nog in de laatste week van de Ramadan zitten, waarin de moslims van zonsopkomst tot zonsondergang vasten. Voor ons heeft dat als vervelende bijkomstigheid dat de vele eettentjes waar we onderweg altijd weer calorieën kunnen scoren en op krachten komen, nu allemaal dicht zijn. Ze gaan in deze periode van vasten pas tegen zonsondergang weer open. In plaats van een noodle soepje en een fruit shake moeten we het nu doen met een tosti en een flesje frisdrank van de 7 Eleven, tenminste als we die tegenkomen.
De laatste nacht in Thailand overnachten we in een smal dal vlak voor de Maleisische grens, midden in een national park, midden in een tropisch regenwoud met hoge rotspartijen. We zien zelfs een olifant mèt slagtanden en zònder kettingen (dus misschien een wilde?) schransen onder een brug. Het is hier prachtig! Dat geldt ook voor de grensovergang die we de volgende dag passeren. Het tropisch regenwoud gaat ook in Maleisië door, ook daar ligt een national park dat op het Thaise park aansluit. We komen tot de conclusie dat dit tot dusver de allermooiste grensovergang is, qua natuurlijke omgeving dan. Maleisië is het 24e land dat we binnenfietsen, dubbele bezoeken natuurlijk niet meegerekend, dus het zegt wel wat. Aan de Thaise kant van de grens worden we bij de ‘departure’ opgewacht door een tot nu toe aardigste douaneambtenaar. Hij fietst zelf ook graag en we worden getrakteerd op verfrissingsdoekjes, water en een aantal selfies. Hij laat ons foto’s zien van eerdere fietsers die hij voor een selfie heeft weten te strikken; we menen een aantal te herkennen. Op de EU na wordt dit ook nog eens de soepelste grensovergang tot zover. Een stempeltje zonder vragen voor departure en een heel snel stempeltje voor de binnenkomst van Maleisië, en dit alles gratis en zonder formulieren, zonder pasfoto’s. Dat is lang (en veel geld) geleden.
Vanaf de grens fietsen we nog een tijdje door de tropische natuur. We weten dat ons na tien kilometer een pittig klimmetje te wachten staat, 200 meter stijging in maar 2 kilometer, dus iets van 10% stijging gemiddeld. Dankzij het tropische woud dat tot over de rand van het asfalt groeit, mogen we dat gelukkig grotendeels in de schaduw doen, terwijl de apen ons vergezellen met een hoop gejoel dat in de verte doet lijken aan de waarschuwingssirene op elke 1emaandag van de maand in Nederland. Na de top volgt een korte maar heerlijke afdaling en worden we getrakteerd op adembenemende uitzichten op het achterliggende Maleisische laagland dat op veel plekken wordt onderbroken door bijna kaarsrecht uit het oppervlak schietende rotspartijen.
Daarna is het helaas voorbij met het natuurschoon en slingerweggetjes door het karstgebergte, wat volgt zijn rechte brede wegen door een vlak, vrij saai landschap met rijstvelden. We gaan even van de door ons uitgestippelde route af naar de eerste grotere stad om ringgits (de munt hier) te pinnen en een sim-kaartje te kopen. Ook in Maleisië zijn veel 7 Eleven’s, maar ze hebben helaas een heel pover aanbod in vergelijking met die in Thailand. Met name het voor ons belangrijke “fastfood”-schap ontbreekt geheel, dus geen tosti, broodje bapao of een pastaatje. Ook ontbreekt elke vorm van broodbeleg, of het rekje met leesbrillen die we aan de lopende band verliezen of stuk maken. Tot onze tevredenheid zien we wel dat je er een biertje kunt kopen, altijd lekker bij aankomst na een lange hete en vermoeiende fietsdag.
Met nieuwe ringgits en een sim-kaartje op zak, fietsen we verder naar het stadje Alor Setar, onze eerste overnachtingsplek. Tegen zonsondergang vult de straat zich met food stalls en de keuze is reuze. We kiezen loempiaatjes (‘spring rolls’) die hier worden ingesmeerd met een pittige ketjap saus en besprenkeld met verkruimelde pinda’s en een bordje rijst, groente, een gekookt ei en gepaneerde kip dat tot een meeneem pakketje wordt verpakt. We nemen alles mee naar ons goedkope raamloze tiny room. De enige ‘opbergruimte’ is een opklapplank naast het bed en eenmaal opgeklapt (wel even matras verschuiven), dineren we daaraan.
Maleisië is dan wel overwegend islamitisch, maar er wonen ook heel veel mensen met Chinese en Indiase roots, elk met hun eigen geloof. Deze mensen zijn halverwege de vorige eeuw naar Maleisië toegekomen (de chinezen) of gebracht (de indiërs). Mooi voordeel is dat ze niet meedoen aan de Ramadan en hun straatrestaurantje ook overdag gewoon hebben geopend. Na twee dagen fietsen komen we al tot de conclusie dat die drie verschillende culturen, Maleisië een leuk land maken. Moskeeën, Indiase en Chinese tempels lossen elkaar af. Dat geldt ook voor de begraafplaatsen, ieder geloof zijn eigen kenmerkende en herkenbare begraafplaats en dat op veel plekken. We zien zelfs af een toe een veldje met wat christelijke kruizen op het graf. Ze leven prima naast elkaar, mengen echter nauwelijks maar beïnvloeden elkaar wel, in die zin dat ze de “krentjes-uit-de-pap” van elkaar overnemen. Dat is goed te zien in de Maleisische keuken, die gestoeld is op de Indiase, Chinese en Indonesische/Maleierse keuken. Jammie!
De ca. 200 kilometer vanaf de grens naar ons eerste beoogde highlight van Maleisië, George Town, overbruggen we in twee dagen. Zoals net al vermeld, nogal saaie etappes, met uitzondering van het prachtige natuurgebied in het begin bij de grens dan. Tja, wat doe je dan tijdens saaie etappes: je probeert flink kilometers ‘te maken’ en kijkt - met gebrek aan beter - wat vaker op je kilometerteller en vieren onze eigen dagelijkse, kleine mijlpaaltjes:
- 21,12 km: “twenty one twelve!” (memorabel album van Rush, waar Harry in zijn jonge jaren fan van was)
- 47,11 km: “eau de cologne!” (of soms “Kölnisch Wasser!”)
- 88 km: “aaachtentaaachtig!” (getal waar Harry maar liefs 3 keer zijn zachtste ‘G’ ten gehore kan brengen)
- nog 40 km te gaan: “we zijn er bijna!”
- nog 17 km te gaan: “La Trappe!” (fietsafstand van de kloosterbrouwerij naar Oirschot)
- nog 15 km te gaan: “Eindhoven de gekste!” (fietsafstand Eindhoven – Oirschot)
- nog 13 km te gaan: “Leeuwarden!” (fietsafstand van Roelie’s school naar thuis in Grou).
George Town ligt op een eiland, Penang genaamd en is helemaal een smeltkroes van volken, geloven en culturen. Het is verbonden met het vasteland door middel van 2 kilometerslange bruggen, waarvan we van één zeker weten dat er niet over gefietst mag worden. Beide bruggen liggen in het zuiden, terwijl we vanaf het noorden komen, maar er is ook een veerdienst direct vanaf de stad Butterworth naar George Town. De Engelse plaatsnamen stammen nog uit de koloniale tijd, maar in tegenstelling tot vele andere steden ter wereld die hun koloniale naam hebben veranderd, is dit niet gebeurd bij beide zustersteden. We sluiten aan in een lange rij wachtende motoren en scooters, voetgangers gaan een level hoger aan boord en auto’s met voorrang op hetzelfde level. Even dreigt niet iedereen - waaronder wij - aan boord te kunnen, maar met luid geschreeuw worden iedereen gesommeerd om wat “in te dikken”. Het kaartje voor de overtocht van een klein half uur kost trouwens verrassend weinig, voor ons beiden met de fietsen iets van € 0,60 en later zal blijken dat het automatisch een retourtje is.
In George Town willen we 2 nachten blijven en ons oog is op internet op een studio-appartement gevallen: veel ruimte om te relaxen, een wasmachine en een kitchenette om een potje te koken. De wijk is erg mondain met veel wolkenkrabbers en valt achteraf gezien niet in onze smaak. Harry wordt ’s nachts ziek en besluit tot een amoureuze innige relatie met de wc-pot die hij tot ver de volgende dag volhoudt. Roelie doet de boodschappen en treft een niet-Engels sprekende kassière die iets duidelijk probeert te maken maar waar ze niets van begrijpt. Een dame uit de steeds langer wordende rij achter haar schiet te hulp. Roelie heeft vacuümverpakte ham gekocht en de moslima van de kassa wil de verpakking niet aanraken om te scannen. Ahum ja natuurlijk, die ham is hartstikke onrein maar wel echt super lekker onder een gebakken eitje. Voor ’s avonds heeft Roelie nog meer Westerse onzin gekocht: pittige merguez lamsworstjes, aardappels en witte bonen in tomatensaus. Oh en die lamsworstjes werden overigens ook niet door de kassamevrouw aangeraakt, omdat ze deze ook aanzag als varkensvlees. Roelie scant als klant haar eigen ham en lamsworstjes en het probleem is opgelost.
Vanwege de ‘verloren’ dag, besluiten we nog een extra nachtje in George Town te blijven, maar dan wel in het hart van het oude centrum. Het blijkt een heel goede keuze: de street art waar George Town om bekend staat omringt ons guest house en de kamer is geweldig groot en leuk ingericht! We fietsen op de tweede rustdag een klein rondje langs de beschilderde muren; het meeste is in 2012 op de muren geschilderd, maar door het vochtige klimaat gaat het snel in kwaliteit achteruit. Aan de andere kant geeft dit juist weer een extra dimensie aan de kunst, vinden wij.
Op de laatste avond in George Town nemen wij een belangrijke beslissing. We gooien onze beoogde route om en fietsen niet verder langs de westkust, maar steken over naar de oostkust. De westkust is druk, vlak en saai: we hebben er nu eigenlijk al genoeg van. Ons beoogde bezoek aan Kuala Lumpur en Malakka wordt geskipt en we richten ons vizier op de Cameron Highlands, een ruig, dichtbebost hooggebergte met een – volgens internet - nog tamelijk ongerepte natuur. Daarna wacht dus de oostkust die veel rustiger zal zijn dan de westkust. Bijkomend voordeel is dat we naar verwachting in het gebergte maar ook aan de oostkust regelmatig kunnen kamperen, hetgeen extra fijn is omdat we vinden dat overnachtingsplekken in Maleisië best duur zijn, in ieder geval het duurst tot dusver in ZO-Azië.
We staan vroeg op om van George Town naar het visserdorpje Kuala Sepetang te fietsen, bijna 100 kilometer verderop. De avond daarvoor hebben we veel moeite moeten doen om iets te vinden waar we zouden kunnen overnachten. Het is vandaag de tweede feestdag van het islamitisch Suikerfeest en alles was zo’n beetje “fully booked” of gewoon gesloten. We wijken hierdoor uit en fietsen nog een dag lang langs de westkust naar het voornoemde kustplaatsje aan een mangrovebos. Volgens Google is er verder niet zoveel te beleven: naast het beoogde guest house zijn er een paar visrestaurants en een groentewinkel. Harry ziet de bui al hangen: geen biertje bij aankomst en vis als avondeten. De bui is inderdaad gekomen (het heeft de hele dag flink geregend), de vis komt er ook aan, maar het dorp blijkt een toeristische trekpleister te zijn voor vooral Chinezen en de dorpelingen zijn ook nog eens overwegend chinees. En laten die nou erg dol zijn op een koel biertje! En het dorp bruist; natuurlijk het is een vakantiedag maar overal zijn restaurantjes, straat-eettentjes, een levendige dagmarkt en dus een boel toeristen. Oh ja en die vis, hoe zat het daarmee? ’s Middags hebben het dorp al een beetje verkend en voor het avondeten ons oog laten vallen op een levendig Thais straatrestaurant ‘met authentieke grill-gerechten’. Als we ‘s avonds daar aankomen en informeren naar gerechten zonder vis (en mét eventueel kip ofzo) is de stevige Thaise eigenaresse eerst verbaasd en daarna verontwaardigd. Ze spreekt geen woord Engels, maar haar blikken zeggen iets van “wat komen jullie in godsnaam dan in een vissersdorp zoeken”. We hebben geen zin om ons geluk ergens anders te beproeven en bestellen rijst met gepaneerde garnalen in een curry. Terwijl we zitten te wachten, vinden we eigenlijk dat de pittige dame gelijk heeft en al snel bestellen we nog een vette vis uit het ijs voor op de barbecue. En ja, ook vishater Harry eet er best smakelijk van.
Het guesthouse zal ons nog erg lang heugen: aparte en leuk ingericht, een verbouwde havenloods onder de vleugels van een gigantische roofvogel en zeer zeker de meest gehorige kamer so far. De muren zijn van gipsplaat, de plafonds van hout en de houten plafonds zijn de vloer voor de verdieping boven ons. Onze leuke en knusse kamer heeft (wederom) geen raam en zit gevangen tussen drie gangen en twee verdiepingen. Om ons heen alleen maar vakantievierende, niet omgevings-sensitieve Chinezen, met rennende en blèrende kinderen. Het klinkt alsof de kinderen boven ons oer Hollandse houten klompen dragen…. Toch hebben we prima geslapen, Harry dankzij zijn oordopjes en Roelie omdat die gewoon overal slaapt, waar ze haar hoofd neerlegt.
De dag erop verlaten we de westkust en fietsen naar de stad Ipoh, precies 100 kilometer verderop. Het belooft een intensiever dagje te worden, want naast die 100 km moet er ook zo’n 500 meter geklommen worden. Voeg daar – na de regendag van gisteren – een zonnige, zeer warme en benauwde dag van vandaag aan toe en je krijgt twee oververhitte en enigszins verbrandde westerlingen die als een kind zoo blij zijn dat het eerste guest house in Ipoh waar ze aankloppen een best prima kamertje voor ze heeft.
Vanaf Ipoh begint het serieuze werk: we klimmen in één dag omhoog naar de Cameron Highlands. Direct na Ipoh beginnen de grillige kalksteen rotsen uit de bodem te schieten. Tegen de loodrechte hellingen staan Chinese en Indiase tempels. Even verderop wordt dit prachtige beeld bruut verstoord door delfstofbedrijven die blijkbaar toestemming hebben om al dit moois af te graven als grondstof voor de bouw… gewoon pijnlijk om te zien. De 50 kilometer lange klim (route 185) met ruim 1600 hoogtemeters is vervolgens geweldig om te fietsen, ook al is er op deze zaterdag waarschijnlijk wat meer verkeer dan normaal. Later horen we dat samen met het Suikerfeest, het Maleisisch nieuwjaar is aangebroken en dat wordt twee weken lang gevierd. Haha, het vierde nieuwjaar binnen een half jaar dat we mogen meemaken op onze fietstocht: na het (voor ons) normale nieuwjaar, hebben we het Chinese-, het boeddhistische- (Songkran) en nu Maleisische nieuwjaar kunnen mee vieren!
De eerste pas en het echte begin van het hoogland, ligt op 1450 meter hoogte in de wolken. Onze overnachtingsplek, een superleuk hostel ligt 10 kilometer verder en 250 meter lager. De tweede pas volgt op de tweede dag en we tikken de 1650 meter hoogte aan. De Cameron Highlands belooft het hoogtepunt te worden op onze route door Maleisië – en dat is het letterlijk ook op 1650 meter hoogte - maar we moeten eerlijk bekennen dat we er een beetje verdrietig van worden. Het gebied is nagenoeg volledig vol gebouwd en kenmerkt zich door een blijkbaar overhaaste en chaotische wildgroei van toeristische accommodaties en overkapte tuinbouw (voornamelijk aardbeien, tomaten, bloemen en maïs) op werkelijk elk mogelijke en onmogelijke plek tegen de hellingen. Verder is er heel veel (voornamelijk plastic) afval langs de weg en in de riviertjes. Jammer!
Maar goed, die tweede dag fietsen we dit “hoogtepunt” weer uit en wat volgt zijn twee prachtige, maar ook zeer inspannende fietsdagen richting de oostkust van Maleisië. De eerste dag belooft veel afdalen, dat klopt ook! Maar wat we over het hoofd hebben gezien is dat we in diezelfde etappe ook 1.300 meter omhoog moeten. In totaal mogen we maar liefst 2.400 meter omlaag. Afgepeigerd komen we bij een homestay aan in een vreemd dorp, dat nog het meest doet denken aan een exclusieve buitenwijk van een Aziatische stad. De homestay is gesloten (nieuwjaarsvakantie!), maar de eigenaar biedt ons een kleine overkapping aan waar we ons tentje onder kunnen plaatsen. Het past net. Een top-plekje en erg welkom, want het gaat de hele nacht lang heel hard geregend.
De eigenaar vraagt ons waar we de volgende dag naartoe fietsen: “Jerantut”, antwoorden wij. “Ooo, hilly hilly, a lot of uphill meters”, antwoordt de beste man en maakt een golvend gebaar met zijn hand. Hij fietst ook, zegt hij. Ach, het zal wel meevallen, denken wij, we zijn immers op een hoogte van ongeveer 150 meter uitgekomen. En nou, dat hebben we geweten; de volgende dag wordt een van de zwaarste na bijna een jaar fietsen! Het is een etappe van ruim 100 kilometer op-en-neer en op-en-neer en op-en-neer en enzovoort: acht uur lang intervaltraining en de heuvels worden steeds wat lager maar de percentages nemen steeds maar toe. We schakelen steeds sneller van de hoogste naar laagste versnelling, elke afdaling wordt benut om snelheid te krijgen voor de bult die er op volgt. We zetten een topsnelheid van 75 km/u op de teller downhill en schakelen dan terug naar 4 km/u uphill.
Van Jerantut fietsen we naar Maran tussen nog oorspronkelijk natuurlandschap en gecultiveerde palmolieplantages over een rustig, slingerend weggetje. In Maran vinden we net op tijd onderdak in een achterstallig onderhouden chalet voordat het begint te regenen en te regenen. Het is in Maleisië geen regenseizoen. Dit zou de droogste tijd van het jaar zijn, maar deze week dus even niet. Wij zitten lekker droog in ons chalet met grote veranda, uitgezonderd het moment dat we boodschappen doen en na 500 meter doorweekt de koele airco van de supermarkt binnenstappen.
De laatste dag van de oversteek krijgen we een hulp van een sterke rugwind en vliegen we zowat het stadje Kuantan in. Het is een feestdag voor ons. We zijn vandaag negen jaar getrouwd en vieren ons aardenwerken huwelijk. Voor deze ene keer verhogen we ietsje ons dagbudget-plafond en checken in een fijn hotelletje, hetgeen we direct in prijs compenseren met een heerlijke maaltijd voor nog geen € 3 bij een chinees food court om de hoek.
We zijn aan de oostkust van Maleisië en hopen daar mooi te fietsen en kamperen aan het strand. Als we de kust blijven volgen, biedt het laatste dorp een klein veerdienstje dat alleen naar Singapore vaart als de boot vol is. Dat is ons doel, nog zo’n 500 km te gaan. In eerste instantie merken we op dat de kuststrook onder Kuantan een stille, enigszins armoedige uitstraling heeft. Er zijn weinig wegen en dat betekent dat we grote delen van de dag over de hoofdweg rijden: een smalle tweebaansweg met maar weinig verkeer, maar ook geen ‘shoulder’. Dat weinige verkeer rijdt overigens ongelooflijk hard en vooral vrachtwagens en bussen wijken nauwelijks uit voor fietsers. Het is niet erg leuk fietsen, je blik is voortdurend gericht op het ontwijken van gaten, scheuren, glas en kapotte vrachtwagenbanden in en op de weg voor ons én op het spiegeltje naar achterop komende vrachtwagens. In het stadje Pekan raken we gelukkig weer wat gemotiveerder. We worden weer eens heel vaak aangesproken op straat terwijl we boodschappen inslaan voor het kampeerfeest vanavond. Op aangeven van de routeapp verlaten we het stadje via wat kleinere wegen totdat een man in een pick-up ons stopt en waarschuwt dat die weg doodloopt. We hebben niet zo’n zin om de afgelegde 6 km terug te fietsen en besluiten op goed geluk maar ook met weinig vertrouwen de routeapp te blijven volgen. Even verderop is de verharding verdwenen en weer even verderop hangt een slagboom boven het karrespoor maar gelukkig wel in de stand dat we door mogen fietsen. Nog weer twee kilometer verder staan twee mannen naast het pad. Ze vragen waar we heen gaan en wij roepen terug naar de hoofdweg. Ze gebaren tot onze grote opluchting in dezelfde richting die we opfietsen en zijn voor de afwisseling blij als we even later de hoofdweg weer op draaien.
Langs de hoofdweg staan een aantal ananas-kraampjes en we eten er de allerlekkerste ananas ooit. Boven de kraam hangen foto’s waarop de dame, die ons ananasje in stukken heeft gehakt, certificaten en/of prijzen in ontvangst neemt. Van ons krijgt ze ook een dikke pluim in de vorm van vier duimen omhoog. Met die suikertjes in het lichaam fietsen we het laatste deel van de toch wel nog erg saaie hoofdweg naar Kakunang Tering Lodge. De lodge is van Pak Yus, een warmshowers-host die fietsers gratis laat kamperen op het strand. Hij is één van de ‘must-visit’ warmshowers-hosts in Maleisië en menig fietser zet een foto van de plek op Instagram.
Pak Yus is zelf helaas niet aanwezig. Wie er wel al is, is fietser Mikel uit Baskenland. Zooo leuk om weer een fietser te ontmoeten! Wat wel een beetje jammer is, is dat Mikel het beste plekje – een ruim bemeten en leuke (en dus vaak gefotografeerde én getagde) beschutting – heeft ingenomen. Geen zorg, verderop staat een kleinere en minder regenbestendige beschutting, waar wij ons tentje onder proberen te zetten. De tent is echter te groot, dus die wordt naast de beschutting tussen de struiken in het zand gezet: ook een mooi plekje! Onder het afdak van palmbladeren zetten we onze spullen neer en al snel komt Mikel nader kennis maken. Mikel is 5 maanden onderweg, begon in Vietnam en gaat naar Australië. Daar komen zijn ouders naar toe en gaat de familie in een camper rondreizen. Daarna stapt hij weer op de fiets om Japan te bekijken.
We kletsen heel wat af, maar moeten al snel beschutting zoeken onder ons afdakje omdat het begint te regenen. Het palmbladerafdak brengt het er best goed van af. Als Mikel afscheid neemt en eens gaat kijken hoe zijn afdak het er van af brengt, beginnen wij te koken. De regen neemt – even – wat af en het begint te schemeren. De maaltijd, sweet-and-sour kipfilet met verse groenten en rijst is echter zo klaar en in een mum van tijd kunnen we eten. Wat volgt is de ergste attack van muggen tot nu toe op onze reis! De wind is gaan liggen, de regen is wat afgenomen, de duisternis valt en Harry en (vooral) Roelie worden ‘lek gestoken’. We smeren ons snel in met anti-mug, maar het lijkt de mini-mugjes niet erg af te schrikken en ze vinden altijd weer een niet behandeld stukje mens, al moeten ze daarvoor door onze t-shirts steken. Bovendien is het kwaad eigenlijk al geschied, Roelie’s enkels en voeten zijn al een tiental keer geprikt. Roelie vlucht snel met haar bordje sweet and sour de tent in. Harry blijft stoïcijns buiten zitten eten, doet de afwas en ruimt op. Alvast het eerste verjaardagscadeautje aan Roelie morgenvroeg, denkt hij. In de tent vraagt Roelie, terwijl ze haar voeten met afterbite behandeld, zich voor de zoveelste keer af waarom de muggen zich altijd vooral op haar storten.
Het blijft de hele nacht regenen en de tent is drijfnat als we ’s morgens opstaan. We besluiten het deze ochtend (O ja! Proficiat Roelie! 44 jaar!) rustig aan te doen en de tent de tijd te geven om op te drogen. Dat betekent een kortere etappe van 60 kilometer naar een plek waar je volgens Google aan het strand kunt kamperen. Tegen het middaguur nemen we afscheid van Mikel en fietsen we verder naar Kuala Rompin. Het strand laat een groot picknick-gebied zien waar je inderdaad je tentje op zou kunnen zetten. Je staat echter midden tussen de dagjesmensen, kort- en langparkeerders en hangende jeugd in. Niet wat we ons bij de kampeerplek hadden voorgesteld. Bovendien is er geen enkele mogelijkheid om voor de regen te schuilen en die dreigt er weer aan te komen. We bespreken de opties en kiezen er uiteindelijk voor om voor deze speciale dag een bungalowtje met veranda te huren en dan lekker zelf te koken. We gaan op zoek naar het resort, en komen er na een kwartier pas achter dat de locatie niet in dit stadje is gelegen, maar op het eiland 10 kilometer voor de kust. Domper! Uiteindelijk checken we in bij een nietszeggend budgethotel twee kilometer buiten het stadje. Het potje koken moet ook worden geskipt en we eten vrij vroeg bij een chinees restaurant in het stadje. Het eten is smakelijk en we bestellen fried rice als take-away voor ontbijt de volgende ochtend. Als we willen terugfietsen barst er een ongelofelijke onweersbui los, die maar niet wil wijken en dus boven het stadje blijft hangen. Een lichtshow van de weergoden voor Roelie’s verjaardag. We wachten een half uur, maar het onweer blijft doorrazen. We zijn niet bang voor een nat pak – dat gebeurt ons de laatste weken bijna dagelijks – maar het is inmiddels donker en in de stromende regen over die gevaarlijke hoofdweg fietsen, staat ons helemaal niet aan. Uiteindelijk zijn we het wachten zat en fietsen zo snel als we kunnen terug naar het hotel. Inderdaad zeiknat, maar enorm opgelucht, parkeren we even later onze druipende fietsen in de lobby van het hotel.
De volgende mogelijke kampeerplek ligt niet zo heel ver onder Kuala Rompin: zo’n 60 kilometer. We kunnen de tweede helft van de route van vandaag over kleinere wegen fietsen. In de eerste helft over de hoofdweg komen we twee fietsers tegen: een doorgewinterde vakantiefietser uit Roemenië en zijn Maleisische vrouw die net fietsen geleerd heeft. Het merendeel van de indrukwekkende hoeveelheid bagage hangt aan en achter de fiets van de Roemeen. Waarschijnlijk is het dit gewicht de reden van zijn rugpijn waardoor ze de afgelopen vier dagen rust hebben gehouden.
Bij de kampeerplek aangekomen zien we wederom geen enkele beschutting en de wolken zijn alweer dik en donker. In plaats van de tent opzetten fietsen we door naar Mersing, een stadje met best wel wat levendigheid omdat er veerdiensten vertrekken naar een paar paradijselijke eilandjes. Wij laten de eilandjes ongemoeid en storten ons de volgende dag weer op de hoofdweg die ons iets verder van de kust het binnenland in brengt. Na 45 kilometer stoppen we bij een tankstation. Direct na het tankstation kunnen we de hoofdweg verlaten en terug naar de kust rijden. De saaie rechte weg met de vele ups en downs hebben ons humeur ietwat in de ‘down-stand’ gezet.
Een koud sportdrankje van het tankstation is de eerste aanzet tot een moodswing, de rest komt door het omgooien van de plannen. We zijn de oostkust zat en het kamperen wordt niets. We zien de regen alweer aankomen. We besluiten rechtstreeks naar Singapore te fietsen. We zijn een beetje klaar met Maleisië. De westkust was niet leuk fietsen en de oostkust ook niet. Maar we hebben wel erg genoten van de oversteek door het binnenland. We zijn nu vooral erg nieuwsgierig naar Singapore.