Met het bereiken van Broome ligt The Kimberley achter ons en Pilbara voor ons. Pilbara is grofweg het noordwesten van Australië en het meest kenmerkend van het gebied is dat het op Mars lijkt met al dat rode zand, rode rotspartijen en rode heuvels. Ware het niet dat er ook veel gras groeit, mooi groen na het natte seizoen, maar nu geel, hetgeen ook mooi is. Als er groene vegetatie is, dan is het struikgewas met dikke bladeren of de bladeren van de gumtree met een kenmerkende witte bast. Jammer komt de door ons geliefde boab tree niet meer voor.
Al dat rood komt door de aanwezigheid van ijzer dat oxideert aan de buitenlucht: er wordt veel ijzererts gewonnen en het gebied kent vele mijnen dat enige (lelijke) bedrijvigheid met zich meebrengt. In de kern is Pilbara dus hartstikke grijs en zien we rood door het roesten van ijzer. Ondanks de mijnen is Pilbara net als The Kimberley een gebied dat extreem dunbevolkt is. Het Karijini National Park ligt er middenin en is misschien wel het mooiste national park van Australië en volgens velen een must-visit. Gaan we er heen of laten we het links liggen? Die keuze stellen we nog even uit.
In Broome hebben we twee heerlijke rustdagen gehad. Alle op zo’n dagen kenmerkende klusjes, worden maximaal gefaciliteerd door Warshowers hosts Max en Fleur, zodat er ook nog volop tijd was voor ‘relaxiation’. De fietsen, kampeeruitrusting en kleren zijn schoon en gerepareerd en de voorraadtas zit weer bomvol. Max heeft ons op de fiets veel van Broome (inclusief beide bike shops) laten zien en op de laatste dag neemt hij ons in de 4WD mee naar Cable Beach om de legendarische sunset te bewonderen vanaf het strand. Uit dank voor de gastvrijheid koken we de laatste avond voor Max en zoon Oliver (de turkse pizza Lahmachun) en bakken op de dag van vertrek nog een cake (ook omdat Roelie in razend tempo de heerlijke brownies van Oliver heeft opgegeten).
Met Max en de 4WD bij zonsondergang op Cable Beach in Broome
Genietend van de relaxte sfeer, ook wel Broome time genaamd, springen we pas na het middaguur op de fiets en staan we al snel stil langs de kant van de weg. Het trottoir annex fietspad heeft niet zoals in Nederland alle opties van kruispunten. Als we linksaf willen afslaan om Broome te verlaten, ontbreekt die optie en duwen we de fiets van het fietspad naar de weg door het rode zand met bermmaaisel. Wat we dan niet zien, maar even later wel, is dat het bermmaaisel vol zit met doorns en onze banden daardoor een soort tweede huid hebben vergaard. We stoppen om alle doorns uit de banen te peuteren en prikken onszelf veelvuldig in de vingers. Je kan het je niet voorstellen dat de banden niet leeglopen na zoveel terreur. Een half uur later lijken alle doorns uit de banden te zijn verwijderd en fietsen we nog vol ongeloof op nog steeds volle banden dan toch echt Broome uit. Keigoed die schwalbe tires.
We hebben vandaag tijd zat, want het is maar een korte etappe (40 km) naar het fijne Roebuck roadhouse, dat we ook op de heenweg naar Broome hebben bezocht. Bij het inchecken worden we door Phil aangesproken: “I know you from Adelaide River!”, alweer een maand geleden. Phil is ook net aangekomen bij het roadhouse. Hij en zijn vrouw Robin blijken naast ons te staan op de camping en bieden een koud biertje aan. Interessante mensen met volop verhalen en we pakken onze stoelen erbij. Oorspronkelijk komen Phil en Robin uit Melbourne en ze zijn inmiddels drie jaar aan het rondreizen. Er is geen huis meer. Phil is net als Harry hartpatiënt en heeft zeven of acht stents; hij heeft ze niet nauwkeurig geteld. Tussen onze fietsen en de caravan van Phil parkeert een man zijn volgeladen pick-up-truck met een trailer met twee quads. Hij wordt direct door Phil uitgenodigd om onder het genot van een biertje nadere uitleg te geven over deze uitrusting. Campingbuurman Lyndon is hier voor zijn werk en zoekt in de outback op zijn quad naar mineralen voor een mijnbedrijf en slaapt dan in een swag. Phil heeft ook een swag, haalt hem tevoorschijn en we zetten die op en gaan heel even proefliggen. Best comfortabel maar het ding is ongelooflijk zwaar en daardoor ongeschikt voor fietskamperen.
Een nieuwe gast arriveert op het terrein. Het is Jerry met zijn vouwwagen en nadat hij dat ding heeft opgezet wordt hij ook uitgenodigd “to join in!”. Jerry woont op Kangeroo Island voor de kust bij Adelaide en spreekt authentiek Australisch Engels (en ziet er ook uit als een ‘authentieke Aussie’) terwijl hij van oorsprong een Nederlander is uit Heemskerk. Ondertussen drinken we met zijn allen bier, voor ons doen te veel bier totdat Lyndon ons uitnodigt uit om op zijn kosten te eten bij het roadhouse. Jerry, Phil en Robin haken af en wij gaan dankbaar op zijn aanbod in en verslinden een bord vol friet, een schnitzel van een oversized kip onder een dakje van tomaat en kaas met een minisalade. Lyndon vindt dat er nog meer gedronken moet worden en zet een fles wijn op tafel. Nee, niet nog meer alcohol, maar hij schenkt de glazen al vol. Het is al lang donker en bij onszelf is ook al lang het licht uit, als we in benevelde toestand de tent opzetten. Lang niet slecht, vinden we zelf en ’s nachts drinken we liters water. Dat mag onvoldoende baten: de volgende morgen staan we op met een kater.
Middagborrel met Phil, Robin, Jerry & Lyndon bij Roebuck Plains Roadhouse
De kater wordt enigszins bestreden met een stevig ontbijt van een uit de kluiten gewassen broodje bacon, kaas, worst en ei. Dat het allemaal nog niet echt heel goed gaat met ons, blijkt wel als Harry zijn helm en Roelie haar telefoon in de winkel laat liggen. De dames van de roadhouse blijken die keurig te bewaren en gaan zelfs naar ons op zoek om ze terug te geven. Later, zo’n 10 kilometer na vertrek, blijkt dat we vergeten zijn de sleutel van het toiletgebouw af te geven. Terugfietsen is voor ons geen optie. We besluiten een tegemoetkomende auto te laten stoppen met het verzoek de sleutel af te geven en zo geschiedt. Of meneer bullebak en mevrouw chagrijnig ons vriendelijke verzoek inwilligen, zullen we uit de creditcard overzichten moeten vernemen. Ach ja duurder dan een helm en een telefoon zal het niet zijn en die hebben we toch maar mooi nog bij ons.
Lyndon voorspelde een prima fietsdag na de alcoholboost. Afgezien van dat de hersenen niet helemaal optimaal functioneren gaan de benen inderdaad aardig rond. Als we na 80 km de afslag naar camping Barn Hill Station aan de kust naderen is de verleiding van een douche, drinkwater en een winkeltje te groot. Het alternatief is Goldwire rest area aan de snelweg en daar zijn buiten een toilet geen faciliteiten. Waar we alleen geen rekening mee hebben gehouden is dat de negen kilometer tussen highway en beach een ongelooflijk rotte weg is met los zand en wasbordjes. Roelie maakt halverwege dankbaar gebruik van het aanbod van een lift van Michele en Peter. Peter tilt haar fiets op de trailer en geeft haar een lift naar de camping. Harry zet door, fietst verkeerd, en komt uiteindelijk afgepeigerd aan.
De weg naar Barn Hill Station
Zeezicht vanuit de tent bij Barn Hill Station
De rotte weg leidt naar een prachtige plek aan de kust waar we de tent kunnen opzetten op een wat hoger gelegen richel met uitzicht op de Indische oceaan. Als de tent staat zoeken we de zee op. Voor het afdalen naar het strand staat op de klif een buitendouche waar Harry het stof van zich afdoucht. Roelie wandelt verderop (een heel eind verderop want het laagtij) de zee in. Wat een heerlijke koel eind van deze brakke dag. We laten de avondactiviteit van de camping (lawn bowling, een soort jeu de boules) aan ons voorbij gaan en genieten van de zonsondergang bij ons tentje en koken daar een pasta met een beetje zand erin, zoals het heurt aan zee.
Om 7 uur ’s ochtends mogen we opnieuw met Peter en Michele meerijden over die k*-weg. Deze keer gaat Harry wel mee. Zelfs met de 4WD doen we ruim een half uur over de 9 km terug naar de highway. Uiteindelijk bereiken we de highway en nemen we afscheid van Michele en Peter die ons op z’n Hollands drie zoenen geven, zoals ze dat op hun trip overseashebben geleerd. Michele maakt nog een paar foto’s van ons als we wegfietsen en stuurt ons die later via de email.
Michele & Peter
Als de wind ons even goed in de rug blaast speelt het idee op om in één dag naar Sandfire Roadhouse te fietsen, 190 km, maar de wind laat ons al snel weer in de steek en we stoppen even na het middaguur op Stanley Rest Area, een lelijk, kaal en groot parkeerterrein. We voelen ons wat verloren en er is weinig schaduw.
Het kale en grote terrein van Stanley Rest area
Er volgt een lange wacht totdat we kunnen koken maar dankzij een aantal andere kampeerders hier vliegt de middag om. Eerst babbelen we met Bill. Hij is als Willem geboren in Wassenaar en met zijn ouders via Zuid Afrika in Perth terecht gekomen. Hij is net gestopt met werken en kan nu volop reizen al lijkt het alsof hij nog niet helemaal zijn draai heeft weten te vinden. Ian & Doth lijken daarentegen volledig te zijn ingeburgerd als reizende pensionada’s. Ze wonen in Perth en bieden aan onze waterzakken te vullen en bieden daarbij een koud biertje aan. Eigenlijk is alles wat koud is en drinkbaar is ongelooflijk lekker in de middag, dus ook het biertje na de overdosis van laatst. Het is inmiddels namelijk ook aardig warm aan het worden in Australië en ons drinkwater dus ook. ‘s Avonds koken we een pan romige pasta (deze keer zonder zand) en sturen we Fleur, onze warmshowers host in Broome, een berichtje dat we niets nodig hebben. Fleur rijdt ons namelijk morgen tegemoet na een cursusweek in Port Hedland en als we iets nodig hebben, mogen we dat bij haar bestellen maar dat doen we dus niet. We hebben voldoende voorraden over. Fleur reageert dat ze toch iets gaat meenemen voor ons: “some treats.”
Nog in het donker breken we de volgende ochtend de kletsnatte tent af. Wij gokken dat deze dauw voor heel wat flora en fauna een beetje verlichting brengt in het droge seizoen. Overdag schommelt de luchtvochtigheid tussen de 5 en 10 procent en wordt het heet, vaak boven de 35 graden. ’s Nachts zakt de temperatuur naar iets van 15 graden. Vroeg in de ochtend zijn soms de handen en tenen koud en hangt er een druppel ‘an die naas’. Als we beginnen te fietsen is er eerst meestal maar weinig wind en sinds Broome krijgen we daarna de wind van voren en kunnen we aardig tegen in bikkelen. Na 30 km is het tijd voor “hulkenpoeder”, de toverdrank die we in Broome hebben gekocht. Het is een wit poedertje dat in water groen wordt en het water zoet maakt, ioniseert en de door zweet verloren mineralen aanvult en ons onmenselijke krachten verleent gedurende de consumptie van het goedje.
Water met magisch hulkenpoeder voor nieuwe prestaties
Het landschap wordt inmiddels steeds kaler. Tegen het einde komen we uit op een uitgestrekte prairievlakte met één boom. We krijgen discussie over de vraag of de boom gekapt moet worden. Harry vindt het een dissonant en is voor kappen. Roelie is tegen omdat het als enige schaduw kan bieden, voor een koe dan wel een landplaats voor een vogel, die we hier in dit gebied overigens weinig zien. In de verte zien we een rode lange muur die zowel in het oosten en westen lijkt op te gaan in een fata morgana. We vrezen voor een eindklim in de felle en hete middagzon. We fietsen er echter eerst voorlangs en buigen dan flink af waardoor we de laatste 5 km de wind in de rug hebben en het overigens geringe hoogteverschil met gemak bedwingen.
Roadhouses in de outback zijn als oases in de woestijn. Het Sandfire roadhouse is daarop geen uitzondering. En het wordt nog veel mooier als we Fleur bij de ingang van de shop tegenkomen en ze ons een tas in de handen duwt met onder andere water, wijn, druiven en weetbix. We hebben het met haar over dit typisch Australisch ontbijtproduct gehad. Het is een samengeperst en volkomen smakeloze graansoort. Fleur heeft er een pakje melk en een kleintje honing bij gedaan. Daar moet de smaak vandaan komen. Roelie was 18 jaar terug geen weetbix-fan, laten we eens kijken wat Harry ervan vindt. Fleur is ook benieuwd naar de uitkomst van dit experiment. Resultaat: mwah…
Australisch Weetbix ontbijt van Fleur bij Sandfire roadhouse
Harry meldt zich aan voor de camping achter de roadhouse en heeft meteen een klik met de gastvrouw. Ze komt met tips en een kaart aan en als ze ons bestelde eten (tosti en hamburger) brengt zegt ze tegen Harry: “the food is on the house (but don’t tell anybody else), it’s amazing what you’re doing!”
We halen de kletsnatte tent uit de tas en nadat die twee minuten staat, is die alweer kurkdroog. De lage luchtvochtigheid is handig: de tent en de was drogen razendsnel, maar onze lippen, handen en voeten drogen ook erg uit en we smeren continu met lippenbalsem en crème. Het rode zand van Pilbara blijft dan extra plakken wat dan weer niet zo fijn is. Nadat de tent staat, springen we onder de douche; oh wat is dat weer lekker na de waspartij gisteren met alleen wetties.
De wind is natuurlijk hier in het onmetelijke en vlakke land best wel een dingetje, dat begrijpen jullie ook wel. En wij begrijpen dat we niet elke fietsdag moeten blijven kletsen (juichen dan wel zeuren) over de wind, anders haken jullie af. We zullen ons proberen in te houden, beloofd! De voorspelde rugwind van de ochtend doet het niet en de voor later in de middag voorspelde tegenwind, begint al om 11 uur ‘s ochtends en maakt het plan om naar Pardoo roadhouse te fietsen dat op 139 km van Sandfire ligt, tot een heel zware onderneming. Harry ontwikkelt vandaag een speciale vorm van een zucht, een vorm van klagen zonder te zeuren. Roelie gelooft niet in zuchten: het helpt niets, “maar niet zuchten helpt ook niets!”, aldus Harry.
In het begin van de lange etappe naar Pardoo bedenkt Roelie een dom plan dat echter (of juist daarom) direct door Harry wordt omarmt. We twijfelen nog steeds over Karijini en zouden Perth over de Coastal Highway al eind september kunnen halen. Dat betekent een maand over van ons drie maanden visum en zat tijd om verder door te fietsen. Eerst dachten we aan een rondje onder Perth, daarna was het idee om eerder naar Nieuw Zealand te gaan en nu komt Roelie met het idee om van Perth naar Adelaide door te fietsen. Dan steken we de epische (en absoluut lege) Nullarbor over, met de langste rechte (horizontaal en verticaal) stuk weg ter wereld. We zullen er nog een aantal nachtjes over slapen. In Port Hedland moeten we een keuze maken of we naar Karijini afbuigen of niet.
Sinds we Darwin verlieten, wordt er elke dag volop naar ons gezwaaid door het ons tegemoetkomend verkeer. We schatten dat er vanuit alle voertuigen 7 op de 10 naar ons zwaaien. Zelf beginnen wij de zwaaiers te ‘classificeren’: 1 ster voor een of twee vingers omhoog zonder stuur los te laten; 2 sterren voor een hand omhoog; 3 sterren voor zwaaiende hand, 4 sterren voor duim omhoog of het ‘hang loose’symbool en 5 sterren voor een mooie combinatie van dit alles. En de niet-zwaaiers? Wij denken dat dit de Europeanen in de huurcampers moeten zijn, aangevuld met Australiërs met een boot op hun dak of op een trailer. Uitzonderingen daargelaten natuurlijk.
Naast de zwaaiers zijn er inmiddels een aantal mensen die ons onderweg helpen en die wij in Amerika ‘trail angels’ noemden. Op onze website komen ze op de pagina ’Vrienden onderweg’ en twee bijzonder grote helden staan opeens langs de kant geparkeerd en reiken koude Gatorades aan: Bruce & Cathy, het is de derde keer dat we elkaar treffen! Al snel zitten we in de airco-gekoelde camper met een lunch erbij en een kop koffie te kletsen over ons nieuw Nullarbor plan. Enige tijd later is het plan van tafel en ligt er een nieuw plan om vanaf Adelaide naar Sydney te fietsen langs de kust. Een totaal ander deel van Australië. De Nullarbor zou meer van hetzelfde zijn: eindeloze vlaktes zonder bomen en enorme afstanden tussen de roadhouses. Langs de zuidoost kust liggen de prachtigste fietsroutes en veel meer dorpjes en steden.
Met het nieuwe plan onder de arm fietsen we de laatste tientallen kilometers in de richting van Port Hedland. In Port Hedland wonen 15.000 mensen en daarmee is het verreweg de grootste stad in Pilbara. De stad is eigenlijk maar om één reden gesticht en dat is de uitvoer van ijzererts uit de vele mijnen ten zuiden van het stadje: het heeft een gigantische bulkhaven waar continue grote schepen worden volgestort met ijzererts die door kilometerslange, volledig geautomatiseerde treinen en door road trains wordt aangevoerd. Geen leuke plek dus, vandaar dat wij ons heil zoeken op een caravan park in South Hedland dat zo’n tien kilometer onder de haven ligt.
Road train met ijzererts (uit de richting van Port Hedland dus eigenlijk juist zonder ijzererts)
Op overnachtingsplekken zijn er altijd mensen die naar ons toekomen en zeggen: “we zijn jullie vandaag (gisteren, vorige week, enzovoort) gepasseerd!” Nu komt Bob naar ons toe: “you must be the two Dutchies” en hij vertelt dat hij ene Henry heeft ontmoet, die over ons verteld heeft (wij hebben een dag of 10 samen met Henry door The Kimberley op weg naar Broome gefietst). Bob en Henry hebben gisteren samen op een rest area gestaan en niet lang daarna valt bij ons het kwartje dat Bob ook op de fiets is. Wat leuk, weer een fietser en verhalen! Hij vertelt dat hij net als Henry probeert om het rondje Australië vol te maken. Voor hem betekent dat nu van Darwin naar Perth. Tot aan Broome heeft zijn vrouw meegefietst en nu staat hij er alleen voor en dat valt hem wat zwaar. Na enige motivatieproblemen gaat hij morgen weer verder en hij verwacht dat we hem al snel zullen inhalen. Dat gebeurt overigens niet. Wij nemen een dagje rust en blijken de eerste dagen daarna niet alleen exact dezelfde etappes te fietsen, maar ook op exact dezelfde plek de tent neer te zetten.
Als we zelf weer op de fiets stappen moeten we allereerst het logistieke mierennest ten zuiden van Port Hedland zien te ontvluchten. We fietsen nog 30 kilometer over de Great Northern Highway, die zeer intensief wordt gebruikt door de af- en aanrijdende road trains. Het is zeker niet relaxed en we zijn blij dat we na die 30 kilometer afslaan en de North West Coastal Highway kunnen opdraaien. Onze oude Great Northern Highway gaat verder in de richting van het Karijini National Park (dat we dus definitief niet gaan bezoeken) en gelukkig gaan de meeste road trains ook die kant op. We rekenen uit dat we een week of drie op de Great Northern hebben gefietst, met uitzondering van het uitstapje naar Broome en roepen “Thanks and goodbye!”
Op de nieuwe highway, the North West Coastal Highway, worden direct geïnformeerd over de vele bezienswaardigheden, overnachtingsmogelijkheden en steden aan deze route. O ja, Whim Creek -een hotel met café- is failliet en dus gesloten....
Infobord over de eerstvolgende "voorzieningen" langs de North West Coastal Highway (Whim creek is overigens gesloten)
De eerste helft van de dag is de route saai, daarna volgt een best mooie tweede helft met steeds meer bloemen. We hebben onze zinnen gezet op het bereiken van Sherlock River op 137 km, een stop die niet op de kaart staat maar wel op WikiCamp en zo weten we dat we eindelijk weer eens zullen kamperen bij een rivier met stromend water. Met deze motivator bereiken we de plek al vrij vroeg in de middag. Roelie neemt er een duik in de rivier die helaas niet diep genoeg is en ook niet erg koud. We kunnen eindelijk onze watervoorraad aanvullen door zelf water te filteren, maar dat hoeft niet omdat onze buren aanbieden om onze waterzakken te vullen. Onze geavanceerde maar ook zware filter gaat wederom ongebruikt de fietstas in. Sinds ons vertrek uit Nederland 14 maanden geleden hebben we de filter niet hoeven te gebruiken.
Freecamping @ Sherlock River
Na Sherlock River fietsen we zowaar een dorpje in en door. Het heet Roebourne en ziet er best aardig netjes en rijk uit. We stoppen bij de general store die klaarblijkelijk gerund wordt door Aboriginals met – zoals overal in Australië - de hulp van backpackers. Als vanouds kunnen we een pauze nemen bij een winkeltje en omdat het nog vroeg is in de morgen wordt het op z’n Duits een kaffee mit kuchen. Waarom op zijn Duits? Nou sinds South Hedland fietsen we ook op zijn Duits allebei in hetzelfde shirtje: ons oranje Nederland shirtje. Het geeft ons een ietwat opgelaten gevoel, maar het lijkt ons beter dan onze donkere fietsshirts met al die road trains. Veiligheid boven alles, nietwaar?
Van het ene dorp fietsen we over een droge kale vlakte naar Karratha, een stadje aan de kust dat helaas geen camping kent in het dorpje zelf maar op het industrieterrein onder dit stadje. We zetten onze tent naast de kampkeuken en zetten koers naar de supermarkt in het centrumpje, vijf kilometer verderop. Voor de avond kopen we pasta, pancetta, broccoli en blauwe kaas. Het duurt een eeuwigheid om te koken omdat er flink wind staat en het vuur onder de kookpit van de kampkeuken steeds uitwaait. Dat maakt echter helemaal niet uit want we hebben gezelschap van Trish en David uit Melbourne die naast ons biefstuk staan te barbecueën en we ondertussen gezellig kletsen over reizen. Trish is als Patricia in Nederland geboren, maar op jonge leeftijd naar Australië geëmigreerd. De volgende ochtend krijgen we van haar muesli èn een briefje met hun adres en telefoonnummer voor het geval dat we Melbourne aandoen.
De eerstvolgende stad na Karratha is Carnarvon aan de westkust. Het ligt “maar” 650 kilometer verderop. Althans op onze route, want onderweg kan je highway verlaten om de geïsoleerd liggende kustplaatsjes Onslow, Exmouth of Coral Bay te bezoeken. Onslow stelt waarschijnlijk niet veel voor, maar Exmouth in combinatie met Coral Bay is wel interessant. Echter dat zou een voor ons een omweg van een kleine week betekenen. Met ons nieuwe plan om Perth rond 25 september te bereiken, laten we Exmouth links (in dit geval rechts) liggen.
Op de kaart bestuderen we de mogelijkheden om te overnachten en water in te slaan. Tussen Karratha en Carnarvon, op die 650 kilometer, liggen drie roadhouses. We denken dat we Carnarvon in zes etappes kunnen bereiken, maar horen van onze fietsende vriend Henry - die inmiddels een dag of drie voor ons fietst - dat de wind heel erg “tegen” is in dit gebied. Zes etappes, dat zijn vijf overnachtingen en we zoeken op de kaart nog een aantal potentiële rest areas uit waar we ons tentje op zouden kunnen zetten. In de supermarkt kopen we genoeg proviand voor deze vijf overnachtingen; een roadhouse heeft altijd wel een klein winkeltje, maar meestal verkopen ze vooral frisdrank en souvenirs en nauwelijks voedsel (met uitzondering van een ‘vette hap’ voor de chauffeurs van de road trains). In alle gevallen zijn ze loeiduur.
Bijna klaar voor vertrek @ Fortescue Roadhouse
Volgeladen met proviand en water fietsen we naar het zuidwesten. Elke dag fietsen we dik over de 100 kilometer met op de tweede dag een abnormale 165. Zo weten we de eerste twee nachten bij een roadhouse te kamperen en te douchen, waarbij we op de tweede dag bij het Nanutarra roadhouse, tegelijk aankomen met Bob. Bob fietst de volgende dag niet met ons mee en pakt een rustdag. Maar ’s avonds komt hij met en steak sandwich van de roadhouse gezellig bij ons aan tafel zitten om bij te kletsen, terwijl wij ons potje pasta koken. Na de maaltijd komt er vanuit het donker een stel aanlopen, “Hello again!”, klinkt het. Het is niet te geloven, maar het zijn Bruce en Cathy! Al snel blijkt dat dit weerzien geen leuke aanleiding heeft, omdat Cathy in het Karijini National Park ineens problemen kreeg met haar rechteroog. Een dokter uit Tom Price nabij het park heeft er naar gekeken, maar beschikte niet over de benodigde apparatuur voor onderzoek dan wel behandeling. Niettemin heeft hij Bruce en Cathy enigszins kunnen geruststellen dat er waarschijnlijk niets ernstigs aan de hand is. Ze zijn nu op weg naar Karratha zodat een specialist aldaar met de benodigde apparatuur Cathy kan helpen.
Op het eind van etappe drie helaas geen roadhouse: doel van de dag is een rest area zonder picknicktafel, zonder schaduw en alleen een toilet, waarvan de deur ingetrapt zou zijn. Er zijn twee andere rest areas op de route die wel heel goede reviews krijgen op WikiCamp, maar die liggen op een te korte respectievelijk te lange afstand. Ook vrezen we voor een watertekort, omdat we verwachten dat er naast ons mogelijk niemand op deze lelijke parkeerplaats gaat overnachten en die ons water zou kunnen geven. We hebben er daarom maar weinig zin in vandaag en staan met een enige moeite op uit de tent. Dat het een bijzondere mooie dag gaat worden, kunnen we dan nog niet bevroeden…
Als we de tent inpakken komt Bob gezellig met ons kletsten. De mensen van een fietsgroepje met begeleiding van een auto wandelen langs om te ontbijten in het restaurant van het roadhouse en maken net als gisteren ook weer een praatje. We vragen degene die vandaag in de volgauto moet rijden om een jerrycan met 10 liter water voor ons op de restarea te zetten en dat is geen probleem en voor ons één zorg minder. Tijdens het ontbijten voegen ook Bruce en Cathy zich erbij. Het is gezellig en we zetten een extra kopje koffie om het vertrek en afscheid nog wat uit te stellen.
Bob
Cathy & Bruce
R
Al na een kilometer of 10 staat de volgauto in de berm en zien we een fiets op de kop ernaast. Ene heeft een lekke band en krijgt hulp. Nu de fietspomp toch al wordt gebruikt, wordt aangeboden om ook onze bandjes even te voorzien van een extra pufje. Met lekker harde banden zoeven we vervolgens over de weg. Het scheelt toch net even wat extra weerstand.
Trish en David uit Melbourne komen later naast ons rijden en vragen of we nog iets nodig hebben. We hebben hen ontmoet bij het koken op de camping in Karratha. ‘Nee, we zijn nog steeds goed. Dank jullie wel’, is ons antwoord. Al rollend kletsen we nog even door, voordat ze het gaspedaal weer indrukken, “kom ons in Melbourne bezoeken!” roepen ze nog door het open raam.
Na een kilometer of 60 draaien we een parkeerterrein op met picknicktafels. Het is een warme dag en we zijn blij om even in de schaduw te kunnen zitten. Al snel schuiven twee Duitse dames aan en die waarschijnlijk door hun afkomst uit fietsstad Tübbingen geïnteresseerd zijn in onze reis. Ondertussen bieden de dames ons water, komkommer en tomaat aan, maar we slaan alles af. Als de dames wegrijden, rijdt er een stel het terrein op dat enthousiast naar ons roept dat ze ons eerder op Barn Hill Station hebben gezien. Even later staan ze aan de picknick tafel met twee ijsjes. Die slaan we niet af en we snoepen en zwijmelen van de ijskoude reep mangokokos-ijs. We zijn pas halverwege, maar kunnen er weer flink tegenaan.
Vlak voordat de dagteller op 100 km staat, parkeert er een gehuurde camper in de berm en stappen twee mensen uit die gebaren om even te parkeren in de schaduw van hun voertuig. Daar zeggen we geen nee tegen. Al kilometerslang is het land vlak en kaal en een beetje schaduw is een luxe. Ze heten Greig en Lindee en dan vertellen ze dat ze bij het roadhouse Bob hebben ontmoet en toveren ze een fles koude frisdrank tevoorschijn: een cadeautje van Bob! Ze stoppen ons ook nog wat fruit toe en ondertussen vertellen ze dat ze uit New South Wales komen, nu twee weken vakantie hebben en ook veel fietsen. Er wordt gezellig gekletst terwijl wij de fles leegdrinken. Ondertussen vraagt Greig Harry het hemd van z’n lijf over onze fietsen.
Greig & Lindee
De laatste 10 kilometer doen we daarna met een glimlach op ons gezicht die echter weer verdwijnt als we op de restarea aankomen. Het is inderdaad een sobere, droge, stoffige plek maar er staat gelukkig een informatiebord over de regio Exmouth met een dak en met een restant van bankje, dat vandalen blijkbaar over het hoofd hebben gezien. Daar ploffen we neer en zoeken naar de jerrycan met water. We hoeven niet lang te zoeken en zien dat de jerrycan nog is ‘getagd’ om ervoor te zorgen dat anderen ervan blijven. Kort daarna parkeren Simon en Caroline van Tasmanië in hun stoere 4WD. Ze besluiten hier niet te overnachten en verder door te gaan rijden maar ze blijven lekker lang kletsen en ondertussen trekt hij twee koude biertjes voor ons tevoorschijn uit de koelbox; even wanen we ons in de zevende hemel.
Getagd water
Simon & Caroline
Na hun vertrek zoeken we een plek voor de tent en maken een praatje met de net aangekomen meneer die in de schaduw van zijn caravan is gaan zitten. Die meneer heet George en zijn vrouw heet Lesley en ze zijn op weg naar Karratha om hun dochter te bezoeken en de kleinkinderen te verwennen. Dat geklets gaat door totdat het bijna donker is en we toch echt de tent nog moeten opzetten. We worstelen ons los van de gezelligheid en gaan aan de slag. George komt al gauw langs om ons uit te nodigen voor tea, een kopje thee, over een half uurtje. We begrijpen hem klaarblijkelijk verkeerd, want als we een half uurtje later aanwandelen staan er heerlijke stoelen en borden vol eten voor ons klaar en hebben we een hele gezellig avond. Een uitnodiging voor tea is een uitnodiging voor een evening diner. Weer wat geleerd!
Op het eind van de dag, we liggen al in ons tentje, krijgen we per email het nieuws binnen dat het goed gaat met het oog van Cathy. Het netvlies is een beetje losgelaten en dat kon behandeld worden zodat ze inmiddels alweer een National Park bezoeken.
Wat een mooie dag, Australië is een leeg land boordevol mooie ontmoetingen!
George & Lesley
Pilbara (met uitzondering van de wegen vol met road trains rond Port Hedland en Karratha) is zo mogelijk nog leger dan The Kimberley. De leegheid wordt nog eens extra benadrukt door het feit dat het gebied erg vlak is, er nauwelijks bomen groeien en ook andere vegetatie schaars is. Maar goed, ook hier leven allerlei beesten en we genieten met name van de machtige roofvogels en de prachtige roze kaketoes en een helaas spaarzame kangoeroe en emoe.
Veel beesten zie je niet, maar hoor je wel. Onder Karratha worden we bijvoorbeeld herhaaldelijk op het verkeerde been gezet door een krekel (denken we) die feilloos het geluid van een leeglopende fietsband kan nadoen. Hoewel je verstand op den duur tegen je zegt, dat het maar een beestje is, gaat er elke keer een verschrikte blik naar de banden als we het ‘leeglopende’ geluid horen. De laatste drie dagen voor Carnarvon worden we vergezeld door een vogel(tje) dat zich ook niet laat zien maar, eveneens feilloos, het geluid produceert van een beltoon van een mobieltje. Altijd in hetzelfde ritme, altijd in dezelfde toonhoogte en -variatie, altijd wat nerveuzig. Deze zelfgeproduceerde geluiden worden soms afgewisseld door een metalig, maar ook muzikaal, geluid als er weer een van de vele sprinkhanen door onze wielen probeert te springen en een spaak ‘kopt’. Een minder leuk geluid uit eigen keel klinkt er overigens als een grotere sprinkhaan het hoger opzoekt en uit is op een frontale en best pijnlijke botsing met ons voorhoofd. We vragen ons af hoe de sprinkhanen deze botsingen verder verwerken, maar fietsen door. Hoe dan ook vinden wij dat de Australische helmplicht ook voor sprinkhanen moet gelden.
Verkeersborden trekken in dit lege landschap altijd onze aandacht, met name die de afstand aangeven naar het volgende roadhouse of dorpje. Op deze vierde etappe kijken we elke 10 kilometer uit naar dat kenmerkende groene bordje dat de resterende afstand naar Minilya roadhouse aangeeft en ons aanspoort om door te gaan. Bij een heel ander bord wordt er echter in de remmen geknepen en stappen we af voor een selfie: het is het bord ‘Tropic of Capricorn’, oftewel de Steenbokskeerkring. We beseffen dat we de tropen voorlopig achter ons laten en zoeken op onze Facebookpagina op wanneer we ook alweer die andere keerkring zijn gepasseerd: dat was op oudejaarsdag 2018 in Myanmar, dus een dikke acht maanden geleden. De tropen hebben ons heel veel plezier gebracht, dat hoeven we niet te herhalen. En ja, de tropen zijn inderdaad warm; met name in de maanden maart-april-mei toen we in Zuid-Laos, Cambodja en Zuid-Thailand fietsten was het vaak te warm. Ook nog vóór het bord is het ruim 35 graden, maar de temperatuur hier in de wintermaanden in Australië is veel beter te verdragen dat in het vochtige ZO-Azië. Opvallend genoeg zakt de temperatuur niet meteen als we weer op de fiets springen en het bord achter ons laten… Tot ziens ‘Capricorn’, we zien je weer terug in Zuid-Amerika!
Minilya roadhouse is een verschrikking, te erg om er woorden aan vuil te maken. Nou ja, een ding dan: de eigenaresse is de meest horkige, onbeschofte, a-sociale en klantonvriendelijke vrouw die we tot nog toe op onze reis hebben ontmoet. Gelukkig werkt er ook een heel lief backpackend meisje uit China, die er nog iets van probeert te maken. Tevergeefs overigens, maar over een maand kan ze dit roadhouse ook weer vaarwel zeggen.
Uiteindelijk maken we ons op voor de laatste etappe naar Carnarvon. Dat wordt nog wel een dingetje, want de (zee)wind komt in dit gebied vanuit het zuidwesten en trekt tegen de middag aan tot een heuse hindernis. De wind doet wat we vooraf al verwachten: hij probeert uit alle macht te voorkomen dat we Carnarvon halen. De laatste 60 kilometer trekt hij flink aan en is hij pal tegen. Maar we hebben onze krachten gespaard voor dit deel en wisselen elkaar af zodat degene in tweede positie een beetje ‘op krachten’ probeert te komen.
Heb je het moeilijk, Harry?
Op ons tandvlees bereiken we de eerste tekenen van beschaving, de Northern Plantations: een tuinbouwgebied met fruit- en groenteteelt: bananen, papaya’s, tomaten, mango’s, noem maar op, het wordt hier geteeld. Het levert een beeld op dat we tot nog toe niet hebben gezien op onze tocht door Australië. Na deze plantages fietsen we het stadje binnen, dat vooral lijkt te bestaan uit Caravan Parks en verder niet zoveel om het lijf heeft. Wij fietsen door tot het laatste en waarschijnlijk beste caravan park, het luxe Coral Coast Tourist Park. Een plekje daar zou ons normaliter een fortuin kosten, maar we mogen er gratis ons tentje opzetten! De eigenaren, Nic en Donna, zijn namelijk lid van het Warmshowers, het wereldwijde netwerk van fietsers die elkaar onderdak geven. Helaas zijn zij zelf op vakantie, zodat we niet kennis kunnen maken met onze weldoeners.
Warmshowers adres @ Coral Coast Tourist Park
Het is gelukt om die laatste etappe van 140 kilometer te overbruggen waardoor we de afstand vanaf Karratha in vijf in plaats van zes etappes overbruggen. 650 kilometer in vijf etappes (130 gemiddeld), dat vinden ook wij niet normaal, net als 1525 kilometer in dertien etappes in deze blog (117 gemiddeld); het zal wel door die hulkenpoeder komen. Hulkenpoeder of niet, we vinden dat we in Carnarvon wel een of twee rustdagen hebben verdiend, voordat we ons opmaken voor de laatste 1000 kilometer naar Mandurah, de voorstad, of vanuit ons gezien de “achterstad”, van Perth waar veel familie woont.