Java & Bali (Indonesië 2)

Gepubliceerd op 28 juli 2019 om 10:00

 

Nog voordat we voet aan Javaans land zetten begint het al. Het wordt een gewoonte die bij Java gaat horen: een plan trekken en er weer dagelijks (of soms vaker op een dag) vanaf wijken. Het begint al op de veerboot: waar we op het laatst besluiten om aan boord te blijven slapen maar als iedereen het schip verlaat en wij als enigen overblijven, verlaten wij het schip toch maar ook. Het is middernacht en lekker koel als we door het immense en nog steeds drukke haventerrein fietsen, op zoek naar het eerste hotel. Bij het eerste hotel stoppen we en de wakker geschrokken bewaker wijst ons de weg naar de receptie. Het hotel ziet er wat duur uit en dat is het ook. Het volgende hotel (van de budgetketen “Airy”) ziet er verlaten uit, maar als we binnen staan, komt er uit een donkere hoek een mannetje aansnellen. Airy doet haar naam aan en biedt een ruime frisse kamer met verder geen enkele poespas. Het is rond twee uur ’s nachts als we na een welkome douche het bed in duiken. Een uurtje of zes later beginnen we (echt) aan ons fietsavontuur door Java.

 

Mogen we over het fietsen op Java eerst even samenvattend zeuren? Dan hebben we dat meteen achter de rug en wordt het daarna alleen maar leuker!

Zoals gezegd kenmerkt onze fietstocht door Java zich door dagelijkse plan- en routewijzigingen. Het acht dagen oponthoud in Batam blijft als het ware ‘door ebben’, waardoor we in de tijdstress komen voor wat betreft de looptijd van ons visum van 30 dagen, waarvoor we een week voordat het verloopt de bureaucratische procedure moeten starten in een van de provinciehoofdsteden.

We merken al snel dat we niet opschieten op Java: het chaotische verkeer doet onze ervaringen voorheen in zuidoost Azië verbleken. Herhaaldelijk wordt ons de pas af gesneden, worden we klemgereden, of staan we gewoon met al het verkeer om ons heen stil in een wanordelijke opstopping. We hebben best veel bijna-aanrijdingen en vragen ons telkens af hoelang dat goed blijft gaan. Het chaotische verkeer gaat, naast de onvermijdelijke dieselwolken, gepaard met een oorverdovend lawaai. Er wordt, na de betrekkelijke rust op dat gebied in Thailand, Maleisië en Singapore, weer volop geclaxonneerd. Maar bovenal lijkt het erop dat de gemotoriseerde weggebruiker geld stopt in een lawaai-producerende knalpot (ook een Indonesisch woord). Aan oude barrels hangt vaak een uitlaat van het formaatje ‘drag-race’. Maar als we de hoofdwegen proberen te vermijden en over achterafweggetjes fietsen, dan moeten we om de tien meter de remmen weer dichtknijpen vanwege een drempel, die -zoals het zich laat aanzien- veelal door de omwonenden zelf op het wegdek is gemetseld. De drempels zijn zeer onvriendelijk en kunnen niet anders dan met minder dan 5 km/u genomen worden.

Want of het nu een hoofdweg is of een achterafweggetje: er wonen mensen aan de straat. Java is eigenlijk een grote lintbebouwing tussen de steden. Een plasje onderweg tegen de boom kan je gerust vergeten, (bijna) nergens krijg je daarvoor de verlangde privacy.

In of nabij natuurgebieden en national parks is het wat rustiger maar zijn de weggetjes gewoon loodrecht op de hoogtelijnen aangelegd, waarschijnlijk om kosten te besparen. Het gevolg is dat we te maken krijgen met hellingpercentages van 15 tot 20 procent, en meer. Zweten, zweten, zweten met het voordeel dat er geen noodzaak is voor een plasje.

Tja en die de troep langs de wegen, maar ook in beken en rivieren. Niet alleen wegwerpafval, niet alleen plastic (dat onze reis-‘metgezel’ is sinds West Europa), maar ook zakken met huisvuil en grof vuil, dat je als fietsreiziger best verdrietig maakt.

Wat ook confronterend is, is dat we dagelijks een aantal totaal verwaarloosde mensen langs de weg zien, in een mensonterende toestand. Een jongeman loopt langs de straat in alleen een tot op de draad versleten en veel te grote broek op zijn heupen waardoor zijn zaakje vol zichtbaar is. Een meisje met eenzelfde bos doffe dreadlocks zit gehurkt langs de weg onder een afdakje voor zich uit te staren en is zo bizar vuil. Haar scheenbeen is duidelijk gebroken geweest en volkomen verkeerd aangegroeid. Gelukkig geen grote aantallen, maar het is schrijnend om te zien.

 

Zo dat hebben gehad. Want we kunnen jullie vertellen dat we ongelooflijkveel van Java hebben genoten! Een eiland met een prachtige lach! Nog niet eerder zijn we zo vaak begroet, aangemoedigd en toegejuicht als we voorbijfietsen. “Hello Mister!!!”, klinkt het overal. En soms klinkt er ook “Hello Zeur!”, maar dat zal wel aan Roelie gericht zijn, haha. Het aantal ‘duimen omhoog’ loopt uiteindelijk in de honderden, geweldig gewoon. Het zijn overigens dit keer vooral de volwassenen die ons toejuichen, de jeugd kijkt ons vaak ietwat geïmponeerd aan.

 

Fatahillah plein Jakarta

 

Middenin het centrum van Jakarta ligt een oud Nederlands koloniaal district, het hart van Batavia. We fietsen erlangs en besluiten het wat nader te bekijken. We zien grote witte gebouwen, de meeste nog met oude Nederlandse benamingen. We zien onder meer het ‘Gouverneurskantoor’, de ‘Nederlandsche factorij’ en de ‘Javasche bank’. De meesten liggen rondom het grote Fatahillah plein, waarover Indonesische dagjesmensen op een heuse Nederlandse oma-fiets, rondjes trekken. De fietsen zijn allemaal van een fleurig kleurtje voorzien en sommige mannelijke toeristen hebben een oude tropenhelm op en dames een zonnehoed in een bij de fiets passende kleur. Al snel wordt vooral Roelie gevraagd om mee op de foto te gaan; soms in de vorm van een ‘selfie’, maar meestal wordt iemand anders gevraagd om de foto te maken. Roelie weet zich uiteindelijk los te trekken van deze fotosessies en we lopen het sjieke ‘Café Batavia’ binnen. Het interieur ademt een en al nostalgie uit en bij hoge uitzondering drinken we een biertje, terwijl we nog een stuk moeten fietsen. Naar later zal blijken voorlopig ons laatste.

Na ruim 40 kilometer bereiken we uiteindelijk de grenzen van deze gigantische metropool en weten we een OYO-hotelletje te vinden. OYO is een budgetketen die we in India hebben leren kennen. Het hotelletje heeft zeer goede reviews op internet, maar we vinden het een beetje ‘shabby’ en erg basic. Het personeel spreekt geen woord Engels. Deze schets blijkt uiteindelijk voor de meeste hotels (in ons segment dan) op Java op te gaan: sterk gedateerde en wat smoezelige kamers en altijd zonder toiletpapier.

Onderweg staan we met onze fiets af en toe in de file. Dat hebben wij nog niet eerder meegemaakt en het lijkt te doen gebruikelijk in het hectische verkeer in Jakarta en omgeving. Om het verkeer tussen de stromen te laten invoegen zien we overal verkeersregelaars: bij zijwegen, uitritten van bedrijven of van een parkeerplekkie voor een minisupermarkt. Het zijn geen formele aangestelde functionarissen, maar mensen die op die manier hun centen bij elkaar sprokkelen. Een invoeger stopt (meestal) de verkeerregelaar namelijk geld toe als hij wordt geholpen. Om de bijdrage zo hoog mogelijk te krijgen, springen de mannen te pas en te onpas de straat op om het verkeer stil te leggen. Voor de invoeger heel fijn, voor de doorstroming de doodsteek. Het is dan ook niet verwonderlijk dat we vaak stilstaan en dat ieder gaatje dat in de file ontstaat wordt opgevuld door scooters.

 

in de file

 

Even voorbijgaand aan het feit dat we in het verkeer volstrekt de onderliggende partij zijn en ons als aangeschoten wild hebben te schikken aan de fratsen van al het overige gemotoriseerde verkeer, zijn de Indonesiërs best fiets-‘minded’. Vooral in de weekenden komen we best wel wat stoer uitgedoste Indonesiërs tegen op een mountainbike of een racebike. In Zuidoost Azië nog steeds heel uniek, alleen in Thailand kwamen we ook mensen tegen die fietsen als een sport uitoefenen. Deze mensen begroeten ons natuurlijk uitbundig, maar als we ergens stilstaan worden we ook vaak aangesproken door mensen die zeggen dat fietsen hun hobby is. Eén daarvan is Dedy die ons uitnodigt om lid te worden van een whatsapp-groep van een 30-tal Javaanse fietsers. We worden enthousiast begroet in deze groep die ons in de komende weken nog een paar keer van een goed advies heeft voorzien.

 

Ten zuidwesten van de grote steden Jakarta en Bogor (Buitenzorg) ligt het Gunung Halimun Salak National Park. We volgen een route die door Hein Raaijmakers uit Oirschot is samengesteld. We kennen Hein niet, maar hij volgt onze reis en heeft ons een mail gestuurd om ons te wijzen op een route die hijzelf eind van het jaar wil fietsen langs tal bezienswaardigheden, campings en charmante guest houses op Java en Bali. Hein heeft zelfs een route speciaal voor ons gemaakt om Jakarta uit te komen en in vier etappes op zijn route in te haken. De routes komen in het National Park samen. We hebben gezien dat de tweede etappe waarschijnlijk heel zwaar zal zijn (slechts 65 km, maar >2500 hoogtemeters, >15% hellingspercentages) en willen die in tweeën opknippen. Ongeveer halverwege ligt een camping op een bergtop en we fietsen er vol goede moed naartoe. De smalle weg naar de top is mooi en leuk, maar er is toch vrij veel verkeer (het is zondag) en er liggen heel veel drempels. Het meest vreselijk vinden we de drempels die zijn aangelegd op een plek waar een afdaling overgaat in een beklimming, zodat je geen gebruik kan maken van de in de afdaling ontwikkelde snelheid. Het is weekend en we worden ingehaald door dagjesmensen in auto’s, 4WD’s, scooters en motoren. De beklimming wordt steeds steiler en op dit deel moeten we de fietsen al herhaaldelijk duwen. Op een stuk van tegen de 20% komen we zelfs lopend nauwelijks vooruit en op dat moment worden we geholpen door een scooterrijder die ons met zijn scooter op de volgende paar kilometer een paar keer omhoog duwt. Hij doet dat door zijn linkervoet tegen onze rechtertas te zetten en vervolgens flink gas te geven. We vrezen voor de nog intacte ophanging van deze fietstassen, maar we hebben tegelijk andere zorgen: wij rennen naast de linkerkant van de fiets onze longen uit het lijf. Uiteindelijk laat de scooterrijder weten dat het ergste stuk voorbij is en blijft een beetje dralend en vragend staan wachten totdat wij onze beurs trekken, laten we zeggen voor de verspilde benzine bij het leveren van deze dienst. Hij lijkt op een dikker biljet te hebben gehoopt.

 

Hulp van een Indo met scooter op steile stukken

Warm welkom op de top door een MTB fietsclub

 

Bovenaan de berg worden we verwelkomt door een grote groep Indonesische mountainbikers die allemaal met ons op de foto willen. Nog druipend van het zweet en met een rooie kop van de inspanning lukt het ons om met een grote lach te poseren: want we hebben het gehaald! In ons achterhoofd vragen we ons echter af wat de dag van morgen ons zal brengen als de route nog veel zwaarder beloofd te worden en het ook nog onzeker is of de route van Hein wel bestaat. Onze route-apps laten weten van niet. We zullen zien.

Onder grote belangstelling zetten wij ons tentje op in het dennenbos op de bergtop. Rondom zijn plateautjes waarop foto’s gemaakt kunnen worden en er staat bij elk plateautje een bedrag genoemd. Een jongen (van een plateautje of van de camping?) komt met twee bundels sprokkelhout aanzetten. Ja leuk, vanavond vuurtje stoken! We zitten op ruim 800 meter en hoewel het nog vrij vroeg is in de middag voelen we dat het hier aanmerkelijk koeler is dan beneden. Als de tent staat moeten we herhaaldelijk poseren voor een groepsfoto. We vinden het allemaal prima. Er zijn best veel dagjesmensen, maar alleen die rare snuiters met hun fietsen laten met hun tentje weten dat ze hier blijven overnachten. Straks hebben het bos voor ons alleen.

 

Kampeerplekje Pabangbon

 

Tegen de schemering maken we aanstalten om te beginnen met ons kampvuurtje. De jongens die de bundels hout bracht, komt aanlopen en biedt aan om een heus kampvuur voor ons op te stellen. Professioneel gaat hij aan het werk; het is duidelijk te zien dat hij dit vaker heeft gedaan. Wel erg jammer dat deze spontane hulpvaardige jongeman nadien met zijn open handpalm duidelijk maakt dat hij voor deze dienst betaald wil worden. Oké, vandaag zijn we twee keer ‘spontaan’ geholpen en twee keer moeten we na afloop de beurs trekken. We vragen ons af of dit ons dagelijks gaat overkomen en of we meer rigoureus (dus onbeleefd) spontane hulp moeten weigeren. Gelukkig kunnen we achteraf melden dat het bij deze twee keer is gebleven.

Het vuur laten we snel weer uitgaan, we zijn kapot-moe en laten het restant van het sprokkelhout onbenut. We zijn inmiddels de enigen in het bos en het is compleet stil om ons heen, met uitzondering van de nachtelijke geluiden dan. Maar als we in ons tentje zijn gekropen horen we een scooter de bergtop omhoog ploeteren. Even later staat er iemand met een zaklamp op onze tent te schijnen. Harry gaat vragen wat hiervan de bedoeling is en krijgt een vraag als antwoord: “ticket!?”. Het is waarschijnlijk de nachtwaker van de camping die denkt dat we hier stiekem in het donker ons tentje hebben opgezet. Vervolgens gooit hij het restant sprokkelhout op het bijna uitgedoofde vuur.

 

De volgende ochtend worden we vroeg wakker, maar dat geldt ook voor de dorpen rondom de bergtop. Indonesië is een moslimland en dat is te zien en vooral te horen. In tegenstelling tot Turkije, waar vijfmaal per dag via luidsprekers op minaretten wordt opgeroepen tot gebed, worden de luidsprekers hier een stuk intensiever benut. Zowel voor als na de traditionele oproep klinkt er langdurig gezang, niet alleen door de imam, maar vaak ook door vrouwen en kinderen. Het is allemaal niet ‘the voice-waardig’, maar wel heel bijzonder. Want iedere moskee zijn eigen gezang, soms lijkt het wel of ze elkaar proberen te overstemmen. Er is in ieder geval niet aan te ontkomen, voor niemand. De ‘populaire’ gezangen kunnen we na een paar dagen moeiteloos mee-neuriën.

We weten dat ons een zware route te wachten staat. Waarschijnlijk is er eerst een stuk van een halve kilometer en daarna een hele kilometer te steil om te duwen laat staan te fietsen. We verwachten dat we op die stukken met z’n tweeën één fiets ophoog moeten gaan duwen, al dan niet met de bagage er nog aan. Maar het is niet ver meer (33 km) naar de volgende camping en we beginnen met een fijne afdaling. Tenminste dat laat het profiel zien op app Komoot en dat blijkt niet helemaal te kloppen. We dalen in de eerste 3,5 kilometer weliswaar 200 m maar na een beekje moeten er ook weer meer dan 100 hoogtemeters overwonnen worden binnen een korte afstand. Weer meer dan 15% en te steil dus. We lopen alweer met de fiets terwijl we om de 25 meter op adem proberen te komen. Na de eerste sessie duwen, zweten en buitenadem zijn maken we de balans op: de route is nu al te zwaar en we zijn eigenlijk nog officieel in de afdaling en nog niet eens begonnen met de grote klimpartij. We zijn ook bevreesd of we de route wel gaan vinden. In die 3,5 km zat al een routestukje dat niet blijkt te bestaan. Bovendien hebben we nog die tijdstress. We hebben nog maar 10 dagen om in Jogjakarta te komen om het visum te verlengen en met maximaal 40 kilometer op een dag gaan we dat never-nooit-niet halen.

 

 

We gaan daarom terug naar de hoofdweg en mogen die 200 meter die we net naar beneden zijn gedonderd nu te voet nader bestuderen met de fiets aan de hand duwend, trekkend, zwetend en buitenadem. Het nieuwe plan is om over hoofdwegen om het National Park te fietsen en in het kustplaatsje Pelabuhanratu de route van Hein weer op te pakken. We fietsen door een hele dure straat vol met imposante villa’s in de buitenwijk van de miljoenenstad Bogor. Even neemt Komoot ons mee naar een achterafweg en worden we getrakteerd op kleine kleurrijke Indonesische huisjes en weer een lekkere klim van >12 %. We zijn trots dat we beide fietsend boven komen. Het lijkt wel of de Indonesische wegenbouwers geen enkele rekening houden met hellingspercentages. De daarop volgende hoofdweg kent ook steile stukken en tegen het eind van middag moeten we zelfs ook op de hoofdweg een stukje duwen. Bovenaan ontmoeten we een vrolijke Indonesische man die Muhter heet en ons een korte taalles geeft terwijl we een noodlesoepje naar binnen slurpen. We krijgen zijn telefoonnummer voor het geval als we ooit hulp nodig hebben. Yep, gratis spontane hulp.

 

Muhter

 

Ergens halverwege aan een drukke straat tussen Bogor en Pelabuhanratu stoppen we en checken in bij een hotel met opnieuw een shabby en smoezelige kamer. Daar vatten we het plan op om die vervelende tijdsdruk te elimineren. Dat kan door oostwaarts naar de stad Bandung te fietsen in plaats van zuidwaarts naar Pelabuhanratu. In Bandung is namelijk ook een ‘Kantor Imigrasi’ en daar kunnen we al na twee fietsdagen zijn.

 

De kortste route naar Bandung zou betekenen dat we opnieuw terug zouden moeten en dat doen we liever niet en daarom fietsen we langs de zuidvoet van een vulkaan via de stad Sukabumi naar Cianjur. Onderweg komen we op een moment van pauze twee verkeersregelaars van Molukse afkomst tegen en we raken aan de praat met de mannen en hun eveneens Molukse vriend. Denkend aan Holland noemen ze Satudarah. Denkend aan de Molukkers beperken wij ons tot de opmerking dat er best veel Molukkers in Nederland wonen. De reputatie van Satudarah, de opvang in kampen en de treinkaping laten we maar even ongemoeid.

 

Hebben we al verteld dat het straatbeeld op Java voor een groot deel -naast natuurlijk de talrijke moskeeën, die er bijna allemaal mooi en fris gekleurd uitzien- wordt bepaald door gigantische billboards, spandoeken en banners? Dorpen doen vaak niet voor steden onder; ook al zijn de billboards doorgaand wat kleiner, vaak wordt de hoofdweg door een dorp om de tien meter ‘opgesierd’ door een wegbreed spandoek. Opmerkelijk is dat deze hier (nog) gedomineerd worden door reclame voor sigarettenmerken: zeker ruim de helft van de billboards wordt door sigarettenmerken ingenomen. Een klein winkeltje is meestal verstopt achter (maar herken je dus ook aan) een groot spandoek met sigarettenreclame. Het sigarettenmerk “Pro” domineert de boel met stoere jonge mannen ‘in action’ (bijvoorbeeld vechtsport en adventure) en heeft ook de meest opvallende en bijzondere slogan: “never quit!”, tja…

 

In Cianjur fietsen we naar een grote supermarkt in de veronderstelling dat we er misschien een biertje kunnen scoren, ijdele hoop zo blijkt al snel. We weten inmiddels dat zo’n beetje heel Indonesië onder de islamitische partijen is ‘drooggelegd’ en alcohol verboden is. Alleen in grote supermarkten en een paar aangewezen toeristenoorden is nog bier verkrijgbaar, met name op Bali. Maar dus niet in de grote supermarkt in Cianjur.

 

In Cianjur verdiepen we ons nog een keer in het proces van het verlengen van een visum. We wisten al dat voor een extra stempeltje in je paspoort, waar je 30 dagen langer in het land mag blijven, wat bureaucratie komt kijken. Nu lezen we uit verschillende bronnen, dat het veel bureaucratie en (een beetje?) corruptie is. Het ‘proces’ (de stempel dus) neemt zoveel tijd in beslag, dat je minimaal 7 dagen vóórdat je visum afloopt je moet melden bij het immigratiekantoor. Je moet drie keer verschijnen op het kantoor en meestal zitten er een paar werkdagen tussen. Ook moet je een vliegticket kunnen overleggen, waaruit blijkt dat het land ook daadwerkelijk gaat verlaten; iets wat bij de eerste 30 dagen niet nodig is. Om het een en ander te versnellen kun je overwegen wat ‘extra’ geld mee te nemen. Pff, in deze onzin hebben we nu helemaal geen zin in! We zijn eindelijk weer lekker aan het fietsen. We overwegen het alternatief om vanuit Bandung heen en weer te vliegen naar Singapore of Kuala Lumpur, dan heb je geen last van die bureaucratische ongein en het kost niet heel veel meer geld. Maar we verwerpen deze optie; het voelt helemaal verkeerd. Uiteindelijk hakken we de knoop door: we laten die verlenging vallen en gaan uiterlijk op de vervaldag van onze bestaande visum (1 augustus) het land uit, naar Australië. Dat kan per vliegtuig vanaf Yogyakarta, hoewel er vanaf daar geen directe vluchten naar Darwin vertrekken. Maar we voelen ons goed bij dit nieuwe plan, want we kunnen een maand extra invullen en (toch) in Nieuw Zeeland gaan fietsen.

 

Wat we dit keer niet veranderen is de route. We fietsen naar Bandung en komen onderweg een Nederlands gezin uit Bingelrade tegen. Ze zijn pas net in Indonesië en hebben een eigen minibusje met chauffeur die nauwelijks Engels spreekt. Bandung is hun volgende stek op hun reis.

 

Bandung is superleuke stad: de stad is groot maar overzichtelijk, het verkeer lijkt bijna gereguleerd, bij de stoplichten -voor de wachtende scooters- staan muzikanten te spelen en te zingen waarna ze steeds weer verkassen naar het andere stoplicht dat op rood springt. Er hangt een vrolijke, studentikoze en creatieve vibe in het centrum. We moeten eerlijk bekennen dat we van tevoren op Google gekeken hebben of er in de stad (wel) een biertje te scoren valt. En ja, het centrum heeft een aantal café’s die bier schenken en een paar slijterijen. En als we dan toch eerlijk zijn, moeten we ook bekennen dat we een hotel hebben uitgezocht naast zo’n slijterij. Wat blijkt: het hotel is hartstikke leuk én ligt ook nog eens in een oude koloniale wijk, gebaseerd op principes van de ‘Garden City’: we worden weer omringd door woningen en andere gebouwen met een duidelijk Nederlands-Indisch tintje. Het gebouw naast ons (niet de slijterij, maar de andere kant) is bijvoorbeeld een goed geconserveerd gebouw in Art Deco-stijl. Op de gevel van het als bankkantoor dienstdoende gebouw pronkt nog de naam “De Driekleur’. Bandung blijkt gewoon de grootste collectie nog bestaande gebouwen in de wereld te herbergen uit de periode van ‘Het Nieuwe Bouwen’ (Modernist building). De wijk is een potpourri van winkels, winkeltjes, restaurantjes en werkplekken en dat vaak ook nog in combinatie met elkaar onder één dak. Erg leuk en zeker een bezoek waard als je ooit in de buurt bent! O ja, Bandung ligt in een hoogvlakte op ruim 700 meter hoogte en het klimaat is voor Javaanse begrippen heerlijk koel. Geen wonder dat de Nederlanders begin vorige eeuw vergaande plannen hadden om Bandung de hoofdstad te maken van Nederlands-Indië, een plan dat door de Tweede Wereldoorlog en de volgende onafhankelijkheid nooit meer uit de la is gekomen.

De volgende dag fietsen we de stad uit, nog steeds content met ons nieuwe plan: op naar Yogyakarta! Eerst fietsen we door kleine achterafstraatjes (ja, natuurlijk met honderden drempels) ongeveer parallel aan het spoor door wijken met kleine gekleurde en opeengepakte woonhuisjes direct aan een smal pad. Het is heerlijk om de start van het dagelijkse leven van de ‘gewone Javaan’ mee te maken en oppassen dat we niemand van de sokken rijden die zijn huisje uitstapt. Als we de stad uitfietsen zien we dat de hoogvlakte omgeven wordt door bergketens. Door de smog zijn deze bergen slechts schimmen in wazige verten. Ons doel van vandaag is Garut, zo’n 70 km verderop. Als we uiteindelijk de grenzen van deze stad bereiken, worden we aangesproken door een Indonesiër op een mountainbike, zijn naam is Syarif. Na de gebruikelijke fotosessie, raken we aan de praat.

 

 

Syarif

 

Syarif nodigt ons uit om mee naar zijn huis te gaan en daar gaan we dankbaar op in. Hij en zijn vrouw bieden ons mandarijnen en typische Soendanese snacks aan. Geen idee wat we eten maar lekker is het wel, precies wat we nodig hebben na een inspannende etappe. Syarif spreekt weinig Engels en wij nog slechter Indonesisch en als het gesprek daardoor wat dreigt te stokken belt Syarif een vriend op en we krijgen de telefoon aangereikt. Het blijkt een iemand die Nederlands spreekt. Harry denkt eerst nog dat hij met iemand uit Nederland spreekt en wenst hem een goedemorgen. Maar de man in kwestie, Anton is zijn naam, woont ook in Garut en het is laat in de middag. Anton nodigt ons uit om naar zijn huis te komen en Syarif fietst met ons mee. We komen aan bij een aardig optrekje aan de grens van de stad tussen de rijstvelden, waar we de heer des huizes ontmoeten. Anton is 73 en heeft 45 jaar in Nederland gewoond en is daarna teruggekeerd naar zijn geboorteplaats Garut. Hij heeft veel te vertellen over zijn Nederlandse opa, waardoor hij als buitenlander op negentienjarige leeftijd Indonesië moest verlaten, over de Holland-Amerika Lijn waarvoor hij jaren heeft gevaren, over de Batavusfabriek in Heerenveen, zijn volgende werkgever en over vijf huwelijken. Wij leren hem kennen als een zeer aimabel, levenslustige en actieve man. We mogen bij hem overnachten en hij neemt ons mee uit eten op de beroemde food court in Garut. Onderwijl komt de politie bij hem langs voor een formaliteit in het verkrijgen van een Indonesisch Identiteitsnummer. De agenten zijn bovenmatig geïntegreerd in onze reis en fietsen. De ‘hoeveel-kost-die' vraag wordt natuurlijk weer gesteld en hoewel de fietsen gesponsord zijn (dank Pilot!) durven we ditmaal een eerlijk antwoord te geven; we hebben immers te maken met politiemannen. De heren vallen bijna van hun stoel en wijzen op hun politiewagen die volgens hun ongeveer evenveel kost. De een stelt een ruil voor (zij de fietsen en wij de politie-auto) terwijl de andere de fiets van Harry uitprobeert en er maar heel wiebelig een stukje mee durft te fietsen. Tja dat komt door de bagage (en het voor een doorsnee-Indonesiër veel te hoge zadel).

 

Anton

 

’s Ochtend staat de koffie klaar en biedt Anton ons van alles aan om te eten. Zijn gastvrijheid is ongekend en als hij een verhaal over zijn verlopen Nederlandse rijbewijs aankaart en zegt bang te zijn dat hij opnieuw een rijexamen zou moeten afleggen, zijn we blij dat we iets terug kunnen doen. We raadplegen internet en bekijken hoe hij zijn rijbewijs kan verlengen zonder examen en vragen de voor hem benodigde formulieren aan die naar een adres in Nederland voor Anton toegestuurd zullen worden. Hierna moeten we echt eens vertrekken want we hebben een pittige etappe met 1300 hoogtemeters voor de boeg. Op de top van de eerste beklimming, 11 kilometer vanaf Garut, eten we een ijsje bij een Alfamart-winkel. De Alfamart en Indomaret zijn supermarktjes die we heel vaak tegenkomen en waar we heel vaak een moment voor pauze inlassen. Oké, we zitten nu op 1000 meter hoogte; de eerste 300 hoogtemeters zijn achter de rug. En ja hoor, Harry oppert de zoveelste verandering van plan: “zullen we gewoon naar de kust proberen te fietsen?” Tja dat betekent ruim 100 in plaats van iets van 70 kilometer, maar het aantal resterende hoogtemeters blijft ongeveer gelijk. “Lets do it”, is Roelie’s reactie. Roelie houdt daarbij in gedachte dat de agenten hebben gewaarschuwd dat door de grote werkloosheid in het berggebied het beter is om ’s avonds niet buiten op straat te zijn.

 

Adryan

 

De route vandaag is prachtig. Onderweg worden we gevraagd door scooterrijder Adryan of hij ons kort wat vragen mag stellen terwijl hij filmt. Natuurlijk mag dat. Een stuk verderop staat Adryan ons opnieuw op te wachten. Deze keer geeft hij ons een tas met water, brood en chocoladerepen. Wat aardig. Wat zijn de Indonesische mensen lief! Direct na deze repatriëring-post moeten we direct flink aan de bak. We zijn een kilometer of vijf te ver afgedaald en dat betekent 100 meter extra stijgen. Daarna rijden we over ‘roads less traveled’ door het gebergte en genieten van het ‘echte’ Javaanse leven dat veelal uit het zicht blijft van de doorsnee toerist.

Na 105 kilometer bereiken we de kust, moe maar voldaan om maar eens van een cliché gebruik te maken. Ons doel is een wat verlopen resort met zicht op de kust, maar op weg daar naartoe zien we een heel eenvoudig mini-motelletje waar we eens informeren of ze een slaapplekje voor ons hebben. De eigenares is een superlief vrouwtje, die (natuurlijk) eerst de hoofdprijs vraagt voor een kamer, maar zonder douche en zittoilet willen we daarin (natuurlijk) niet in mee gaan. Al snel komen we tot een voor beide partijen prima prijs en betrekken we de kamer. We wassen ons met een schep-emmer (bucket-douche) en worden daarna door het lieve vrouwtje in de watten gelegd. Zij maakt een heerlijke nasi goreng voor ons en we vragen meteen of zij dit de volgende ochtend ook als ontbijt voor ons wil bereiden. De vier flinke borden nasi met kroepoek en thee rekenen wij af met omgerekend vier euro.

 

We fietsen verder langs de kust richting Batu Karas een toeristisch oord nabij de Green Canyon, waar je (met vele andere toeristen) kunt body-raften. Onderweg zien of horen we nog regelmatig iets terug van de Nederlandse invloeden. In de winkel kom je steevast diverse soorten hagelslag tegen, evenals chocolademelk (onder andere van Friese Vlag) en roomboter. De huizen op Java hebben bijna allemaal zonder uitzondering een rood pannendak, terwijl zo’n beetje heel ZO-Azië gebruik maakt van golfplaten of asbest. En hier en daar kom je wel eens een Nederlands woord tegen zoals ‘knalpot’, ‘stempel’, ‘gratis’, ‘pakansi’ (vakantie), ‘persnelling’ (versnelling), ‘asbak’ en natuurlijk ‘nasi goreng’, ‘kroepoek’ en ‘sate’…;-)

We fietsen Batu Karas binnen en zien ineens weer westerse toeristen en surf-‘dudes’. Aha, toeristen…, zullen ze hier dan ook een biertje mogen verkopen? Het antwoord dient zich snel aan als we langs het strand fietsen en het ‘Salt Cafe’ tegenkomen met een groot Bintang-bord aan de gevel en een leuk terras voor de deur. Tijd voor een biertje!

Slapen doen we in het leukste OYO-hotel waar we sinds het eerste OYO (Silliguri, India, zo’n 7 maanden geleden) zijn geweest. Blijkbaar trekt dit leuke hotel ook andere gasten aan, want Harry wordt ’s nachts wakker van iets dat eerst kriebelt op zijn wang, daarna zijn schouder om vervolgens onder zijn rug probeert te kruipen. Als Harry opstaat ziet hij dat we het bed delen met een joekel van een kakkerlak! Met een Tarzankreet weet hij Roelie te beschermen door het onbeest heldhaftig te vellen (versie Harry). Met een onmenselijke angstkreet en een opmerkelijke hoge sprong uit het bed, stelt Harry zichzelf in veiligheid (versie Roelie).

 

Bamboe brug bij Batu Karas

 

Het aanvankelijke plan was om de volgende dag eerst de Green Canyon te bezoeken en dan naar Pangandaran te fietsen, maar 30 kilometer verderop, dat bekend staat als surfers-walhalla en dat willen we wel eens bekijken en beleven. ’s Ochtends komt Harry met het nieuwe plan. Het regent hard en is fris. We skippen de Green Canyon en willen wat verder dan de surfspot naar een camping of glamping fietsen waar we weer eens ons tentje zouden kunnen opzetten. Ook geen lange etappe; het ligt 50 kilometer verderop. Voordat we vertrekken wordt het dorp getroffen door een stroomstoring. Om ons heen horen we de aggregaten aanslaan, maar ons hotel heeft er geen. Dan maar geen koffie en direct op weg. De stroomstoring blijkt zich uit te strekken over een groot gebied, ook het toeristenoord Pangandaran blijkt getroffen. We fietsen verder richting de camping. Het schiet ons te binnen dat het contante geld op is en we moeten wel ergens even pinnen! Maar als er geen stroom is, doen de ATM’s het ook niet. Ook niet in de winkels met een aggregaat, waarmee ze hooguit de diepvries en de kassa aan de praat hopen te houden. We checken Google Maps en zien dat we op weg naar de camping geen ATM meer tegen zullen komen. We besluiten weer rechtsomkeert te maken en fietsen naar Pangandaran terug. Daar boeken we een kamer “op de pof”. Tja, heel veel doet het niet meer als er geen stroom is. In ZO-Azië betekent dat in de regel ook dat er geen stromend water meer is omdat het water door een pomp wordt geleverd. We proberen ons een beetje te verfrissen met wet whipes en wachten tot er weer stroom is. Dat duurt uiteindelijk nog tot een uur of zes, wanneer het alweer donker begint te worden.

 

We vervolgen onze weg naar Cilicap, ooit -het lijkt alweer lang geleden- de beoogde plek om ons visum te verlengen, mocht Yogyakarta niet haalbaar blijken te zijn. De route blijft de kust volgen maar het laatste deel moeten we een flinke omtrekkende beweging maken om een delta net voor Cilacap te omzeilen. Het landschap is vandaag lekker afwisselend: eerst een klim tussen de tropische planten, daarna uitgestrekte vlakke rijstvelden en tot slot een soort duinlandschap. Cilicap heeft toeristisch niet veel te bieden of het moet het eiland Palau Nusa Kambangan zijn dat al door de Nederlanders als gevangeniseiland werd gebruikt en nu nog steeds als zodanig dienstdoet. Het wordt het Alcatraz van Indonesië genoemd. Om ons beoogde hotel in het centrum te bereiken moeten we tien kilometer door de drukke stad fietsen over een weg die we dan de volgende ochtend opnieuw moeten gebruiken om de stad weer uit te komen. Harry heeft daar niet zoveel zin in en kijkt wat extra om zich heen als we de grenzen van de stad bereiken. Al snel heeft hij een hotelletje gespot dat er zo vanaf de straat niet uitziet, maar waar we toch eens gaan informeren. Heel content zitten we vervolgens in een prima, schoon kamertje voor weinig.

 

Het is nog bijna 200 km tot Yogyakarta; te ver voor twee etappes naar onze mening, althans hier op Java. We plannen er drie. De eerste stop wordt Gombong, bekend van het fort Van Der Wijck waar we onze zinnen op hebben gezet om te overnachten. Het fort stamt uit 1820 en doet nu deels dienst als hotel en deels als opleidingscentrum voor kadetten. Gombong is de geboorteplaats van Willem Nijholt als zoon van een Nederlandse officier die op het fort KNIL-soldaten opleidde. De route naar Gombong gaat eerst over een aantal achterafweggetjes maar halverwege komen we uit op een drukke en smalle hoofdweg. Het is nu extra uitkijken geblazen, want de weg kent een extreme spoorvorming waarbij het asfalt als een soort stuwwal naar de zijkant is opgehoopt door het vele en zware verkeer. Tezamen met het voorbijrazende vrachtverkeer maken die asfaltwallen het fietsen tot een haast hachelijke onderneming. Aan de andere kant krijgen we op deze weg zoveel glimlachen, aansporingen, begroetingen en vooral duimen omhoog, dat we die bulten met een lach omzeilen.

 

Hoewel het 8-hoekige fort in 1999 is ‘gerenoveerd’ (en om onduidelijke redenen rood is geschilderd), is het flink vervallen en een toeristisch bezoek niet waard. Of je moet het leuk vinden om in een kindertreintje over het dak te rollen, maar dat laten we aan ons voorbij gaan. Het fort schijnt hernieuwde belangstelling te genieten door de film ‘The Raid 2; Berandal’ en fans willen daarom de filmlocatie graag bezoeken. Maar niet vandaag, het fort is verlaten. Het hotel zit helaas niet in het fort zelf maar is gevestigd in de omringende barakken. Ook het hotel heeft zo te zien geen facelift meer gehad in de laatste 20 jaar. Ondanks dat we schijnbaar de enige gasten zijn, worden we eerst langs tientallen lege kamers, allemaal op de begane grond in de barakken, geleid voordat we intrek kunnen nemen in de voor ons beoogde kamer. Zoals gezegd, het is allemaal flink gedateerd, maar onze kamer is oké en zonder grote mankementen. Wel vestigen we een nieuw kakkerlak record. Nadat we er vier dieronvriendelijk hebben moeten uitschakelen, worden die keurig opgeruimd door ontelbare mieren.

 

Fort Van der Wijck

 

Op het fort bedenken we alweer een ‘change of plan’. We hebben wat nare onderbuikgevoelens, niet van het eten van de zoveelste nasi goreng maar van de aanstaande vliegreis van Yogya naar Darwin. Dat is namelijk geen directe vlucht, kost veel (naar verwachting; het tarief van de fietsen weten we nog niet), maar wat ons het meest tegenstaat is dat deze door twee verschillende vliegmaatschappijen wordt uitgevoerd. We vrezen ‘gedoe’ met onze fietsen, wat eigenlijk altijd al het geval is met een fiets op een vliegtuig. Roelie oppert de mogelijkheid om van Yogya naar Bali met de trein of bus te reizen. We hebben er de tijd voor en hebben controle over het vervoer van onze fietsen. Trein lijkt het meest aantrekkelijk, maar nadat we onze vrienden van de whatsapp-groep hebben geraadpleegd, weten we dat de fiets niet (zomaar) mee kan in de trein. Die moet waarschijnlijk mee met een andere cargo-trein. Alleen vouwfietsen mag je met je meenemen in de trein. Oké de bus dan! Het kost weinig en de reis tot in Denpasar duurt iets minder dan 20 uur. Aangestoken door ons enthousiasme over dit idee, besluiten we om de resterende 120 kilometer, in één keer te overbruggen. De tegenwind zal een probleem zijn, maar we hoeven geen bergen over.

 

Inderdaad de rit naar Yogyakarta is zwaar, de wind maakt het ons heel moeilijk, vooral langs het kaarsrechte stuk langs de kust waar de wind vrij spel heeft en ons terug naar Jakarta wilt blazen. De laatste 20 kilometer wordt de weg naar Yogya geflankeerd door ontelbare gigantische vlaggen, we hebben geen idee wat hiervan de bedoeling is, maar mooi is het wel nu de wind ze allemaal strak laat wapperen. Ook zien we hier in midden-Java, maar later ook op Bali, kinderen met vliegers die de hemel kleuren. Gelukkig heeft hier de drone de vlieger nog niet verdrongen…

Laat in de middag bereiken we Yogya en checken in bij een superleuk hotelletje dat gevestigd is in een voormalige koloniale woning. Yogya is net als andere steden op Java druk, lawaaierig en chaotisch, maar dit hotel ligt in een piepklein koloniaal wijkje met een groen plein zonder doorgaande wegen. Hoewel het middenin het hart van Yogya ligt, is het een oase van rust, met uitzondering van het vliegverkeer net boven ons dat opstijgt van of daalt naar het in de stad gelegen vliegveld. We boeken twee nachten, want morgen gaan we kijken of we ergens bus-tickets kunnen scoren voor ons en onze trouwe tweewielers.

 

We lopen door de winkelstraat Malioboro op zoek naar bus-tickets en worden door de toerist information naar een kantoor 3 kilometer verderop verwezen. We pakken onze fietsen en het kantoor blijkt niet meer te bestaan en we fietsen dan maar door naar de busterminal 8 kilometer verderop. Het lukt om kaartjes te krijgen voor de volgende dag en we keren terug naar de oase van rust van Taman Yuwono Heritage Malioboro. De vliegtickets van Bali naar Denpasar zijn wat lastiger. De goedkope vluchten van Jetstar zijn helaas niet meer beschikbaar en bij Virgin Australia lukt het met geen mogelijkheid om de fietsen als ‘oversized bagage’ op te nemen in onze boeking. Waarom moet het altijd zo moeilijk zijn, als je even afwijkt van de standaard boeking? We gaan er van uit dat we, nadat de standaard boeking is voltooid en betaald, we onze boeking kunnen aanpassen door de fietsen alsnog op te nemen. Maar dat blijkt niet te kunnen? We mailen ons suf naar Virgin, maar krijgen geen enkel antwoord. We moeten bellen maar hebben alleen data en geen beltegoed op onze sim kaartjes. Potverdorie, dit voelt niet relaxed, maar we kunnen er even niets meer aan doen, want we moeten naar de busterminal. Op Bali zien we verder, hopelijk hebben we dan een antwoord binnen van Virgin.

 

We zijn gevraagd om een half uur eerder op de terminal te verschijnen aangezien we fietsen bij ons hebben. Na vervolgens drie kwartier nutteloos wachten, arriveert de bus. De crew van de bus bestaat uit drie mannen, twee chauffeurs en een ‘regel-mannetje’. Dat regel-mannetje wordt heel boos als hij onze fietsen ziet en begint te foeteren en te bellen, waarbij hij -naar wij aannemen- de persoon aan de andere kant van de lijn uitscheldt. O jee, als dit maar goed afloopt. We kennen verhalen, in Zuid Amerika weliswaar, waarbij de chauffeur weigert fietsen mee te nemen, ondanks een hiervoor betaald ticket. Maar uiteindelijk, met zichtbaar ongenoegen, probeert hij de fietsen in het bagageruim te murwen. Drie keer moeten we ze weer eruit halen: 1. Voorwiel eruit. 2. Achterwiel eruit. 3. Zadel ervan af. Er is nog heel veel ruimte over in het ruim, maar schijnbaar moet er onderweg nog veel bagage erbij komen.

 

Fietsen in het laadruim van de bus van Yogyakarta naar Denpasar

 

De busreis op zich verloopt oké. We hebben ons ingesteld op een lange zit en dat wordt het ook. De meeste tijd gaat verloren in het verlaten van de Yogyakarta metropool en in het gebied ten oosten van Soerabaja. Op de weg de stad uit vangen we nog net een glimp op van de grote oude hindoetempel Prambanan. Achter de stad Solo ligt een tolbelaste snelweg waar de bus met dik 100 km/u overheen dendert. Na Soerabaja wordt de redelijk relaxte chauffeur afgelost door zijn collega, die zich ‘Max Verstappen’ waant en onmogelijke inhaalacties uitvoert. We kijken bewust niet meer door de voorruit, want dat is slecht voor het hart. Slapen doet Harry nauwelijks, als ook zijn oogjes echt zwaar worden stoppen we om met bus en al op de veerboot naar Bali te rollen. Op de boot mogen we onze benen strekken en een frisse neus (het is best koud) halen onder het maanlicht. De veerboot staat propvol met bussen en vrachtwagens, die allemaal vervaarlijk mee bewegen op de flinke deining. De veerboot doet het (daarom?) in tegenstelling tot de bus heel rustig aan en doet er bijna een uur over om het stukje zeestraat van nog geen vijf kilometer te overbruggen. Eenmaal op Bali wordt de chauffeur helaas niet afgelost en vervat zijn dollemansrit. Toch weten we allebei in slaap te vallen en worden wakker als de bus halt houdt bij een bushalte met nog 15 kilometer te gaan tot het busstation van Denpasar. Iedereen stapt uit op een paar ongelovige passagiers na, waaronder wij dus, die ervan uitgaan dat we nog verder worden gebracht. Het regel-mannetje zit druk naar ons te roepen en te gebaren, maar we begrijpen er niet veel van of houden ons ‘Oost-Indisch’-doof (hi, hi). Maar als we zien dat ook onze fietsen worden uitgeladen stappen we toch ook maar uit. We proberen nog verhaal te halen door te reclameren dat we het eind-busstation nog niet gehaald hebben, maar ons wordt gewoon verteld dat dit nu het nieuwe eindstation is geworden. Nog in het donker zetten we onder ruime belangstelling onze fietsen in elkaar en bij dageraad fietsen we Denpasar binnen. Onderweg doen we de verrassend complete bikeshop ‘Rodalink’ aan en reserveren daar twee dozen die we een paar dagen later zullen ophalen.

 

We boeken een nachtje bij een hotel in Kuta, het toeristisch centrum van Denpasar. We krijgen een basic maar prima bungalowtje toegewezen en dat bevalt ons zo goed dat we later op de dag de resterende drie nachten bijboeken en nog een leuke korting weten te scoren. Na een sprong in het leuke zwembad en een douche, vallen we rond het middaguur diep in slaap.

 

De volgende dag zijn we uren in de weer om onze fietsen aan boord van het Virgin-toestel te krijgen. Zoals gezegd kunnen we onze boeking niet aanpassen en de fietsen bij-boeken. Virgin geeft niet thuis via e-mail, contactformulieren en telefoon. We weten even niet meer wat te doen, totdat we onze troefkaart inzetten: onze aangetrouwde neef Stephen die in Perth woont. Hem lukt het wel om contact te krijgen met Virgin en hij boekt voor ons onze fietsen bij op dezelfde vlucht. Wat een held! Heel opgelucht zijn we, want een paar doemscenario’s waren inmiddels al even om de hoek verschenen. Die kunnen we nu lekker wegwuiven, hoewel het een uitdaging zal zijn om onder het maximum van 23 kilogram per fietsdoos te blijven. Maar dat is zorg voor morgen of overmorgen, op naar het zwembad!

 

De resterende twee dagen kenmerken zich door de gebruikelijke dingen die we steevast op rustdagen doen, waaronder natuurlijk deze blog schrijven. We kijken terug op een bijzondere reis door Java met haar lieve en goedlachse bevolking, kleurrijke huisjes onder rode pannendaken in dichtbevolkte steden en langs de wegen tussen de rijstvelden. Natuurlijk vonden wij het grappig om wat Nederlandse koloniale geschiedenis en -invloeden op onze reis tegen te komen, maar op onze etappes was er altijd wat te zien. Al zit je onderweg even uit te puffen voor een minimarket met een isodrankje en/of een ijsje; je raakt niet uitgekeken.

Het is jammer dat het verlengen van het visum zo’n bureaucratisch drama is anders hadden we nog een hoop meer, waaronder de beproefde toeristische highlights, kunnen bewonderen en beleven. Misschien een volgende keer? De Nederlands-Indische Anton uit Garut wil ons in ieder geval van harte helpen om naar zijn stad te emigreren!